De blinde horlogemaker
In eindeloos typende apen, de onmisbare inleiding voor dit tweede deel, kon je gister lezen dat critici van de evolutieleer vaak denken de macht van de grote getallen aan hun zijde te weten. Maar inmiddels weten we dat de metafoor van evolutie als blind toeval, als eindeloos typende apen die Shakespeares Hamlet produceren van geen kant deugt. Aanhangers van creationisme of Intelligent Design stellen dat het simpelweg onmogelijk is dat het genoom van bijvoorbeeld een amoebe zich ontwikkelt tot iets als een lintworm, dat zich op zijn beurt verder ontwikkelt tot een weer hogere levensvorm.
Iemand die het tot zijn levenswerk heeft gemaakt om tegenwerpingen vanuit creationistische hoek te ontzenuwen, is de Britse evolutiebioloog Richard Dawkins. Volgens hem is het postuleren van een almachtige god die alles heeft geschapen bovendien een filosofisch zwaktebod en slechts het verplaatsen van het probleem: hoe minimaal is immers de kans wel niet dat zo’n almachtige schepper spontaan is ontstaan?
Met name in zijn boek The Blind Watchmaker (1986), een doorwrocht vervolg op The Selfish Gene uit 1976 voert Dawkins tal van argumenten aan voor evolutie die wordt gestuurd door natuurlijke selectie. De titel is een verwijzing naar het werk van de 18e eeuwse filosoof William Paley. Palley betoogde in zijn boek Natural Theology dat de complexiteit van organismen bewijs is voor het bestaan van een goddelijke schepper, net zoals het complexe raderwerk van een horloge bewijs is voor een vernuftige horlogemaker. Volgens Dawkins is er echter helemaal geen horlogemaker, het ordenende principe is uiteindelijk blind. Natuurlijke selectie, primair een hybride van ecologische en seksuele selectie beschouwt Dawkins als de drijvende kracht achter de evolutie. Met toeval heeft het niets van doen: