Ginnungagap
COLUMN - Essayist Paul Cliteur heeft ooit in volle ernst beweerd dat gelovigen die zich op de bijbel beriepen, dat consequent moesten doen. Je kon niet op het ene moment een tekst letterlijk nemen en op het andere moment van een andere tekst zeggen: ‘maar dat is figuurlijk bedoeld’. Gelovigen – aldus Cliteur – moesten de bijbel met één maat meten. Dat is een volslagen idiote gedachte.
De meeste lieden die een bijdrage aan de bijbel hebben geleverd, hadden geen idéé dat hun verhalen daar ooit in terecht zouden komen. Zij hebben geput uit een zee van verhalen die er in het Midden Oosten al was, hebben die verhalen overgenomen, bewerkt, er tegen gepolemiseerd, ze verwerkt in andere verhalen, ze omgedraaid, er naar verwezen en eraan toegevoegd. Ze hebben er geschiedenis, horror, liefdespoëzie, geestelijke liederen, filosofische bespiegelingen, bouwvoorschriften, tragedies, theologische verhandelingen, cabaretteksten en doodsaaie lijsten en opsommingen mee geschreven en die weer aan de zee van verhalen toegevoegd. Bijbelverhalen hebben vele doelen en nog veel meer literaire en andere taalkundige middelen. De taal van de bijbel kent vele maten, en moet dus ook zo gelezen worden.
Wij leven in een moderne maatschappij waarin zaken als helder formuleren wat je bedoelt, je éénduidig uitdrukken, zeggen wat je denkt, consequent nadenken en specifiek, meetbaar, aantoonbaar, realistisch, transparant en controleerbaar zijn, gelden als heel belangrijk. Zo mogelijk nog belangrijker is de gelijkschakeling van de begrippen ‘waar’ en ‘aantoonbaar feitelijk correct’. Dat is een bij uitstek ‘modern’ denkraam, zonder meer nuttig, maar volstrekt ongeschikt voor het begrijpen van de taal van antieke religieuze teksten. Die ene maat van Paul Cliteur is hopeloos nieuwerwets en veel te beperkt om die zee van verhalen te bevatten.