De burgeroorlog in Libië leidt de aandacht af van de oppositie in andere Arabische landen. De taal van bommen is nu eenmaal dominant. Dat is tragisch. De energie die het westen besteedt aan het markeren van doelen in Libië en de kosten van de kruisraketten zouden beter besteed zijn aan strategische steun aan en publiciteit voor hervormende inspanningen.
Natuurlijk: het is erg dat Gadaffi niet wil inzien dat zijn tijd voorbij is. Maar heeft hij al hele steden uitgemoord? Is er, afgezien van zijn martiale retoriek, enige aanwijzing voor dat hij dat gedaan zou hebben? Ik heb mijn twijfels; het regime begreep dat de slimste oplossing voor het debacle van Hillen’s Heli het simpelweg terugsturen van de Nederlandse militairen was; toch niet direct een actie van een “dolle hond”.
Onze politiek maakt een klucht van een historisch moment. Een ‘beetje dom’ was het wel: een monument van daadkracht staat nog steeds op het strand van Sirte. Maar die Lynx was toch geen goed vliegtuig en eigenlijk al afgeschreven. Dus het ging over de zondagsrust van onze spionnen en het vermogen van onze ministers om te erkennen dat zij gebiologeerd waren door ‘windows of opportunity’.
Maar wat speelt er nu eigenlijk? Waarom windt de wereld zich op over Libië? Waarom besteden we zo weinig aandacht aan de revoluties die in volle gang zijn? Raketten, explosies en karabijnen prikkelen, terwijl stembussen en constituties maar saaie plaatjes op televisie maken. De dissidente fractie TvD in ballingschap houdt zijn eigen debat: