Voor de Groene Amsterdammer schreef ik de volgende reportage over Egypte.
‘Mijn huis is bij het Talaat Harb-plein, niet meer dan drie minuten lopen van Tahrir. Mijn 24-jarige dochter was steeds op het plein. En omdat we zo dichtbij woonden bracht ze veel vrienden mee die bij ons de wc gebruikten en wat warms dronken voor ze weer teruggingen. En die zwarte woensdag 2 februari, toen er zoveel slachtoffers waren gevallen, heb ik ze gesmeekt om niet meer terug te gaan. Gehuild en geschreeuwd heb ik, maar ze trokken zich er niets van aan. Ze bleven gaan en zeiden dat ze het plein niet wilden opgeven, ook al kostte het ze hun leven. Een dag later begreep ik dat zij gelijk hadden en niet ik. Ik ben toen ook naar het plein gegaan en heb ik de mensen die ik daar kende mijn excuses gemaakt dat ik zo’n lafaard was geweest. Vanaf dat moment ben ik er ook iedere dag geweest.’Mona Anis praat en praat.
We zitten in haar kamer van de krant Al Ahram Weekly. Het is er een enorme bende. Boeken, papieren, alles ligt in het rond. Mona was bezig op te ruimen. Ze moet de kamer opleveren, ze gaat met pensioen. Ze is dit jaar 60 geworden en dan kan je kiezen in Egypte of je nog door wilt gaan tot je 65ste of stoppen. In december had ze besloten er een punt achter te zetten, want er was geen aardigheid meer aan. Ze werkte al meer dan 15 jaar bij de Weekly, die in de jaren negentig als een soort prestigieus Engelstalig uithangbordje van het grote Al Ahram-complex was opgezet. Toen waren er ook volop vrijheden en financiën. Maar de laatste tijd was het treurigheid troef. De liberale hoofdredacteur Hani Shukrallah, wiens adjunct ze was, was op een zijspoor gerangeerd. Er was een nieuwe, Mubarak-getrouwe vervanger op de krant geparachuteerd die volgens Mona nauwelijks Engels sprak, laat staan kon schrijven. Er was nog maar weinig geld, veel mensen waren vertrokken. Maar vooral de situatie in Egypte van de laatste jaren deed het hem. De totale stagnatie, de verkiezingen van 2010 waarbij Mubaraks Nationaal Democratische Partij zo’n beetje 100% van de zetels won en het bedrog er dikker op lag dan ooit. Het perspectief dat Gamal (Mubarak jr,) het stokje dreigde over te nemen – het kon allemaal niet erger. Vandaar dat ze wel weg wilde. Maar na de val van Mubarak had ze zich bedacht en op de valreep toch nog met geregeld dat ze in ieder geval het komende jaar nog iedere week een column zal leveren. Want nu was er toch wel een heel andere tijd aangebroken. Een tijd van hoop, een tijd waarin alles eindelijk weer in beweging kwam.
Een paar dagen later stuurt ze – zoals ze had beloofd – per email het stukje dat ze nog net voor de val van Mubarak in de Weekly publiceerde. Over hoe ze ernaast zat op die zwarte woensdag. En ze citeert Tawfiq al-Hakim, de vader van alle Egyptische toneelschrijvers, die het in de jaren dertig had over ‘awdat al-ruh’ – de ‘terugkeer van de geest’ – toen hij wilde aangeven wat de revolutie van 1919, de revolutie waarin Egypte een status van semi-onafhankelijkheid onder de Engelse overheersing had bevochten, had betekend voor de sfeer in het land. Tijdens de 18 dagen van verzet op Tahrir had Egypte eveneens zijn ziel weer teruggevonden, zo is de strekking van haar stukje.
Awdat al-ruh. Ik vind het mooi gezegd. Dertig jaar lang had Egypte en president aan het hoofd was van een systeem dat niet meer was dan een façade. Een parlement dat deed alsof het echt was, een quasi-oppositie en media die namaak-nieuws brachten – Oosteuropees aandoende leugens over hoe goed alles ging en hoe Mubaraks mening belangrijk werd gevonden in de wereld. Het Westen hielp die leugens in stand houden en prees Mubarak om de ’stabiliteit’ die hij vertegenwoordigde en de zogenaamde ‘hervormingen’ die hij doorvoerde. Jarenlang verkeerde de ‘geest’ van politiek en sociaal Egypte daardoor in een Doornroosje-achtige sluimer, een deprimerend soort lethargie waarin creativiteit en vindingrijkheid eerder werden afgestraft dan beloond. De laatste paar jaar was dat allemaal nog erger. Tè erg, de corruptie te groot, de onderdrukking te voelbaar, de façade een belediging voor de intelligentie. Wie wil weten hoe het voelde, het Egypte van de laatste jaren van Mubarak, moet de ook in het Nederland vertaalde roman ‘Het Yacoubian’ lezen van de schrijver Alaa al-Aswani.
Maar nu, na de revolutie, is de ziel overduidelijk terug. Geen gesprek in Cairo dat niet gaat over het ‘nieuwe’ Egypte. Twee weken heb ik om een beeld te krijgen van hoe de Egyptenaren die geest weer tot leven hebben gebracht en wat ze denken ermee te gaan doen. Mijn eerste zegsman is Hani Enan. Hij is één van de voormannen van de Kefaya beweging, die in 2004/2005 werd opgericht als reactie op de toen duidelijker wordende dreiging dat Mubarak zou worden opgevolgd door zijn zoon Gamal. Kefaya (het naam betekent:’genoeg’) was een los verband van oppositie-figuren van de meest uiteenlopende politieke kleuren, van links, via burgerlijk liberaal tot islamist. Het had geen eigen politiek program, je zou het een ‘one issue’ beweging kunnen noemen. De belangrijkste eis die het formuleerde betrof nieuwe presidentsverkiezingen met de mogelijkheid om ongehinderd tegenkandidaten in te kunnen dienen. Het was de eerste beweging die – in 2005 – openlijk vroeg om het aftreden van Mubarak.
Hani ontvangt me tegen middernacht in de wijk Moqattam. De plek is een duur ingericht kantoor (Hani vertegenwoordigt onder meer Philips’ medische apparatuur in Egypte). hij biedt me dure Franse cognac aan. Het is niet wat je zou verwachten van een revolutionair. Toch is Hani’s loopbaan vooral bepaald door zijn carrière als opposant. Al in 1968 demonstreerde hij als medicijnenstudent tegen Nasser en in de jaren zeventig was hij een van de deelnemers aan het studentenverzet tegen Sadat, onder tijdens de onlusten in ‘77 die de geschiedenis in zouden gaan als ‘broodrellen’. Onder meer door de vele malen dat hij werd gearresteerd maakte hij uiteindelijk zijn studie niet af.
De harde kern van Kefaya, vertelt hij, werd gevormd door activisten uit het voormalige studentenverzet van de jaren ‘70 rond de legendarische, te vroeg overleden, studentenleider Ahmed Abdallah. Anderen kwamen via de comités van solidariteit met de in 2000 begonnen Tweede Intifada in de door Israel bezette gebieden. De meeste Kefaya-deelnemers waren intussen al over de zestig en zelf speelden ze niet echt een leidende rol bij de revolutie van Tahrir. Maar niettemin was het bestaan van Kefaya van doorslaggevend belang. De beweging fungeerde als een verzamelpunt, een soort katalysator van het verzet. Er was ook een jongerengroep en daaruit kwamen de vrije vakbeweging voort en de 6 Aprilbeweging, die beide een hoofdrol zouden gaan spelen bij de omwenteling. Kifaya leverde een plek voor hen om te vergaderen, en daarnaast geld en goede raad. ‘We kwamen regelmatig met ze samen en leverden ruimte en faciliteiten. En in januari 2011 hadden we een dagelijks bijeenkomend follow-up comité. Je zou kunnen zeggen dat we optraden als consultants van de revolutie.’
Ahmed Maher van de 6 April Beweging is mijn volgende gesprekspartner. Hani Enan, die me naar hem heeft toe geleid, beschreef hem als ‘waarschijnlijk de echte vader van de revolutie’. Maher was de eerste die bedacht te gaan demonstreren op 25 januari, de Nationale Dag van de Politie’. Ahmed is 30, civiel ingenieur, een onopvallende zacht pratende man, maar samen met dames als Asmaa Mahfouz en Esraa Abdel-Fattah van de onafhankelijke vakbeweging is hij intussen een soort nationale beroemdheid. De 6 April Beweging, vertelt hij, kwam voort uit de groep Youth for Change, de jeugdafdeling van Kefaya. De beweging werd in 2008 opgezet een maand na een grote staking op 6 april bij de textielfabrieken in Mehalla al-Kubbra .ten noorden van Cairo. Ahmed, die eerst een blog had, begon een Facebook-pagina en lanceerde oproepen om de stakers bij te staan met tenten, dekens, en advocaten. In korte tijd had de pagina 70.000 leden. Dat aantal daalde nadat Ahmed en anderen waren opgepakt en gemarteld. Niettemin volgden andere demo’s. Zoals een conferentie tegen de regeringspartij tijdens een Iftar in de Ramadan-maand van dat jaar, of een oproep tot een herhaling van de staking van 2008 en het dragen van zwarte kleding, die op 6 april 2009 – ook tot verbazing van de beweging zelf – resulteerde in een uitgestorven Cairo. Het was inderdaad ook de 6 April Beweging, vertelt Ahmed, die in 2009 en 2010 voor het eerst demonstreerde op de Nationale Politiedag – in 2009 waren er 500 deelnemers, in 2010 zo’n 1000 (en dit jaar werd het dus het begin van de revolutie). Nog een memorabel moment was er overigens toen de (internationale) ‘Gaza Freedom March’ op weg naar Gaza datzelfde jaar 2010 Cairo aandeed. Er werd met de Gaza-gangers samen gedemonstreerd, onder meer door van diverse kanten tegelijk naar het Talaat Harb-plein (vlakbij Tahrir) in downtown Cairo op te rukken.
Maar misschien het belangrijkste was dat Ahmed in 2008, kort na de oprichting van 6 April op een website stuitte, ‘Academy for Change’ geheten, waarin reclame werd gemaakt voor de methodes van geweldloos verzet, onder meer de methodes waarmee de ‘Otpor’ beweging in Servië Milosevic wist te verjagen. Het inspireerde hem om hetzelfde te doen. De gebalde opgeheven vuist van Otpor werd vanaf dat moment ook het symbool van 6 April. De beweging begon te experimenteren met een ander soort demonstraties en het mobiliseren van volkswijken. ‘We gingen de wijken in probeerden van alles, zingen, feesten organiseren, toneelstukjes opvoeren. Ook probeerden we een soort alternatieve demonstraties uit in plaats van de traditionele manier. Buiten Cairo experimenteerden we bijvoorbeeld met flash mobs. Zo gingen we zingen op het strand in Alexandrië en vliegers oplaten. We werden de volgende dag opgepakt. Maar het werd langzamerhand steeds meer een succes. In 2010 stonden we bekend als ‘al-Ahl al-magnoun’, dat stelletje gekken, en hielden we elke week wel ergens zo’n betoging.
In juli 2010 ontstond een nieuwe Facebook-groep, nadat in Alexandrië een zekere Khaled Said, die getuige was geweest van een drugsdeal van twee politiemensen, door hen werd doodgeslagen. De 6 April groep besloot tot samenwerking met deze groep die het werk was van een jonge manager van Google, Wael Ghoneim. ‘En daarna was er in december van dat jaar de omwenteling in Tunesië die een inspirerend voorbeeld werd, ‘ zegt Ahmed. ‘We besloten toen dat iedereen mee moest werken. Vanaf 15 januari waren er bijeenkomsten met allerlei groeperingen, zoals de groep van ElBaradei, de Khaled Said-groep, het Democratisch Front van Osma Ghazali Harb en de jongeren van de Moslim Broederschap. Op 20 januari besloten we dat we ons zouden opsplitsen en de demonstratie op 25 januari zouden beginnen vanuit verschillende armere buurten van Cairo, zoals Shubra, Bulaq, Imbaba, Bulaq al-Daqrour en nog meer andere.
En het verhaal is dat jullie de start in één van die volkswijken geheim wisten te houden voor de amn al-merkazi, de politie, zodat ze die ene groep niet zoals hun gewoonte is konden insluiten en immobiliseren en jullie met die ene groep konden doorbreken naar Tahrir?
Ahmed Maher, glimlachend: ‘Nee, het was anders. We publiceerden op Facebook dat de demonstratie om 14.00 zou beginnen. Maar we zorgden dat we er met de mensen uit de wijken al om 13.00 uur waren, dus vóór de politie.’
Een regime naar huis sturen is één ding ook al was dat misschien moeilijk genoeg, maar Egypte omvormen tot een democratie is waarschijnlijk nog veel ingewikkelder. Buiten Egypte is er geen gebrek aan sceptici die denken dat het dat nooit gaat lukken. Maar in Egypte zelf is dat anders. Daar is de vraag niet òf het zal gaan lukken, maar hoe lang het zal gaan duren. Althans dat is de vraag in Cairo. Wat het platteland denkt is minder duidelijk. ‘Dit was een typische stedelijke revolutie,’ zegt de journalist Hani Shukrallah, ‘en de helft van Egypte is platteland. Die andere 50% moet de veranderingen nog verwerken. Dat kan jaren gaan duren.’
Hoe de veranderingen aan de man te brengen bij die helft van de bevolking die geen deel had aan de revolutie, is maar één van de problemen die om een oplossing vragen. Een ander – groot – probleem is dat na het verjagen van Mubarak, niet meer dan wat halfbakken hervormingen zijn doorgevoerd. Zuiveringen betroffen alleen de top rond Mubarak, maar bijvoorbeeld niet de Staatsveiligheidsdienst, die verantwoordelijk was voor het grootste deel van de jarenlange onderdrukking. Hij is eenvoudig van naam veranderd en heet nu Nationale Veiligheidsdienst. De schuldigen aan de dood van bijna 1000 demonstranten zijn niet bestraft, de nabestaanden en de gewonden niet gecompenseerd. Bedrijven, lagere overheden en de rechterlijke macht zijn niet gezuiverd. De macht van de politie, die door de opstand was gebroken, is niet hersteld. Na januari opgepakte schuldigen zijn berecht voor militaire rechtbanken. En het belangrijkste van alles: de grondwet is via een referendum in maart een klein beetje aangepast, maar democratische grondrechten zijn daarmee nauwelijks gegarandeerd. En het is de vraag of dat wel in orde komt als – zoals het plan is – eerst verkiezingen worden gehouden en daarna een grondwetgevende vergadering wordt gevormd. Was de omgekeerde volgorde niet beter geweest? Partijen en pressiegroepen zijn daarover met de Hoge Militaire Raad (SCAF) in discussie. Mogelijk wordt de oplossing een compromis, waarbij – nog voor de verkiezingen – van een verklaring wordt aangenomen waarin zaken als vrijheid van meningsuiting van vergadering en andere grondrechten worden vastgelegd. Maar met zoveel onzekerheden en halfbakken hervormingen is het geen wonder dat de organisatoren van de demonstraties van Tahrir, zoals de Coalitie van de Jeugd van de Revolutie en de 6 April beweging de druk handhaven. De 6 April beweging heeft haar bestaan als pressiegroep zelfs geïnstitutionaliseerd. De beweging doet nu aan fundraising en heeft intussen 15.000 leden in diverse delen van het land, die ook elk 20 Egyptische ponden per maand (€ 2,50) aan contributie betalen.
De halfslachtige wijze van besturen doet soms de vraag rijzen of de militairen eigenlijk echt wel democratisering van Egypte willen, of ze niet zelf uit zijn op de macht. Volgens de meeste waarnemers is dat echter niet waarschijnlijk. Mijn vriendin Noha, heeft een tamelijk simpel commentaar. Haar vader is generaal en zat op de militaire academie met maarschalk Tantawi, de leider van de SCAF. Tantawi woont naast hem. Hij kent hem goed en weet zeker dat hij volstrekt geen leidersambities heeft, en tevreden was met zijn baan als minister van defensie. Volgens Noha’s vader is de slechte performance van SCAF gewoon te wijten aan onkunde. De militairen kwamen in actie om een machtsvacuüm op te vullen, maar hadden geen idee van wat hen allemaal te wachten stond. Noha wordt bijgevallen door haar kennis, Hussein Abdel Ghani, tot voor kort bureauchef in Cairo van de nieuwszender Al-Jazeera. Ook Hussein denkt dat de militairen gewoon niet weten hoe ze het allemaal het beste kunnen aanpakken. Er is geen draaiboek. Wel zijn er twee rode lijnen die niet mogen worden overschreden. Die zijn door de Amerikanen getrokken, die als sponsor van de militairen om het zo te zeggen (Egypte is na Israel de grootste ontvanger van Amerikaanse financiële en militaire steun) nog steeds en belangrijke vinger in de pap hebben. Die rode lijnen zijn: 1) blijf af van de vrije markt en draai niet zoals hier een daar gevraagd privatiseringen terug. En 2) maak geen inbreuk op de verhouding met Israel. Het laatste punt verklaart waarom de door minister Nabil al-Arabi in april toegezegde verzoening met Iran geen doorgang vond, en de opening van de doorgang naar de Gaza-strook bij Rafah, die hij ook had aangekondigd, maar heel even en ook alleen maar ten dele, terwijl Al-Arabi zelf nu geen minister van buitenlandse zaken meer is, maar is doorgeschoven naar de ondankbare post van secretaris-generaal van de Arabische Liga.