Godsdienstvrijheid is een leugen. Diegenen die ervan zouden moeten profiteren, houden helemaal niet van godsdienstvrijheid an sich. Voor hen is godsdienstvrijheid een principe waar je je alleen maar op beroept als het om de eigen geloofsgenoten gaat. Gaat het over het dwarszitten van andersgelovigen, dan hoor je ze er niet over.
Gisteren kwam de Raad van State met een rapport over gewetensbezwaarde trouwambtenaren: vegetarische slagers, geweldloze beroepsmilitairen en salafistische naaktrecreatiebadmeesters mogen gewoon werk weigeren, zolang er maar iemand is die het voor hen doet. De christenpolitici waren verheugd, terwijl mensen die liever zelf nadenken toch wat bedenkingen hadden.
Maar wat is die godsdienstvrijheid nou écht waard volgens christenen? Afgelopen woensdag liet Joël Voordewind dat even duidelijk weten.

Als dat de waarde is van hét strijdpunt van de Nederlandse christenpolitiek, dan moeten we daar maar eens niet meer zo moeilijk over doen.

Wat André Rouvoet zegt dus. Rouvoet reageerde echter, u begrijpt dat, niet op Voordewind maar op diegenen die het oneens zijn met het advies van de Raad van State.
Nu gebleken is dat godsdienstvrijheid een holle frase is, een lampje dat je aan- of uitschakelt zoals het je uitkomt, kunnen we er de stekker uit trekken. Dan spreken we af dat iedereen mag geloven wat hij wil in ons land, en dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Geen eigen schooltjes met staatsgeld, geen ontheffing van taken die tot het werk behoren, gewoon helemaal niets. De staat bemoeit zich niet met godsdienst, accomodeert geen godsdienst, bevordert geen godsdienst, ontmoedigt geen godsdienst, predikt geen godsdienst maar beschermt het recht van eenieder om er een overtuiging op na te houden. Wat voor overtuiging ook, hoe ‘diep gevoeld’ ook.