Een oorlogszuchtige natie
RECENSIE - ‘We moeten weer oorlogen winnen.’ Met deze uitspraak raakte Donald Trump bij zijn electoraat ongetwijfeld een gevoelige snaar. Zijn suggestie dat Amerika de laatste tijd alleen maar oorlogen verliest, raakt aan de diep gewortelde angst dat de American Century ten einde is, en dat de Verenigde Staten de weg zal gaan van alle eerdere wereldrijken, richting vernedering en vergetelheid.
Die angst heerst al geruime tijd, eigenlijk sinds de Vietnamoorlog, de oorlog die aantoonde dat de supermacht niet oppermachtig was. Sinds de Tweede Wereldoorlog beschouwde de Verenigde Staten zichzelf als de politieagent van de wereld en gold het Amerikaanse leger als het arsenaal van de democratie. De Vietnamoorlog verstoorde deze illusie en veroorzaakte een diep trauma. Zo’n twintig jaar later bood de (uitgelokte) Irakoorlog een ideale kans om die smet te verwijderen en de Tweede Wereldoorlog (en dan vooral de morele rol van de Verenigde Staten daarin) nog eens na te spelen. Het zou weer een ‘goede’ oorlog worden, ter verbreiding van vrijheid en democratie, maar dan versie 2.0: uitgevoerd met zo min mogelijk manschappen en met zo veel mogelijk technologie.
De Verenigde Staten vielen Irak binnen nog voordat de operaties in Afghanistan (tegen de Taliban en Osama bin Laden) waren afgerond. Beide oorlogen draaiden uit een slepend conflict waaraan geen eer te behalen viel. En zo keerde het Vietnamgevoel toch terug. En weer is er dat verlangen om dat gevoel te bestrijden door middel van een nieuwe oorlog, opnieuw volgens het inmiddels zeventig jaar oude scenario.