COLUMN - De eerste avond was ik het glad vergeten. Pas toen de kat grommend binnen rende, schichtig achterom kijkend naar de tuin, die zonder waarschuwing was veranderd in een gevaarlijk buiten waar het hard knalde, wist ik het weer. Sailvuurwerk. Max verschool zich achter de boeken in de kast.
De tweede avond van Sail kuierde ik ruim op tijd naar de kop van het schiereiland waar ik woon. Geweldig uitzicht op het vuurwerk heb je daar. Ik was de enige: geen hond – en zeker geen kat – te bekennen. In mijn eentje zei ik stilletjes ooh en aah. Thuisgekomen vond ik Max in bed verstopt: boeken acht ze alleen veilig wanneer ik ze bewaak.
De derde avond vonden meer mensen de kop van het eiland en stonden we met vijftien tot twintig mensen naar het vuurwerk te kijken. Pluimen, cirkels, cilinders gloeiden op in het donker en doofden traag uit. De flat achter ons ving de knallen gedeeltelijk op en echode bij elke afgeschoten vuurpijl zacht‘pieuw pieuw’, alsof iemand cowboytje aan ’t spelen was.
Op de weg naar huis zag ik tussen het huisafval een palm wachten op de vuilnismannen van de volgende morgen. Hij zag er opperbest uit en ik nam hem onder de arm: die kon best in de hal van onze flat komen wonen. ‘Zo, die mevrouw is even haar kamerplant aan het uitlaten,’ grijnsde een man die me halverwege passeerde. Pas toen ik Max onder het dekbed vandaan viste, wist ik dat ik had moeten antwoorden dat mijn kat die avond niet uit had durven gaan.
Op de vierde dag kwamen mijn ouders op bezoek. Met de Canta reed ik pendeldienst: ik bracht eerst mijn vader naar Sail en karde terug naar huis om mijn moeder op te halen. We reden langs het Zeeburgerpad, wat volgens de gemeente Manhattan aan het lozingskanaal moet worden, maar écht beter een fijne rafelrand kan blijven.
We liepen langs de kades van de Oranjehaven en zagen prachtige schepen en geestige pieremachochels. Gelukkig lag de Chileense Esmeralda buiten ons loopbereik, ik zou aanvechtingen hebben gehad er een blik ossenbloed tegenaan te keilen, al ben ik daar eigenlijk veel te braaf voor. Maar onwillekeurig huiverde ik een beetje bij elk wit tallship dat we aangemeerd zagen liggen.
’s Avonds liep ik naar het slotvuurwerk. (De kamerpalm liet ik thuis.) Deze keer stonden er zeker vijftig mensen te wachten. De nacht was zoel, mensen raakten al wachtend met elkaar aan de praat. We zeiden we gezamenlijk ooh en aah. Vuurwerk is bloemschikken in een donkere lucht. Wanneer je tussen je oogharen door keek, leek het net of die vuurbloemen op je afstormden.
Honderdduizenden mensen extra in de stad, overal boten en bootjes, en het was een groot feest. Sail is een van de vriendelijkste publiekstrekkers die Amsterdam in haar mars heeft.
Toen het IJ weer leeg raakte, dacht ik: zulke dingen moet je inderdaad maar eens in de vijf jaar doen. Als het altijd feest is, sloopt dat alles – zelfs het feest. Maar wat was het ooh en aah.
Reacties (2)
Ik heb via de webcam meegekeken. Vooral het vertrek was best boeiend daar achter het station. Dat die veerponten niets hebben overvaren is opmerkelijk.
Gelukkig ligt het Colosseum buiten mijn loopbereik, ik zou aanvechtingen hebben gehad er een blik ossenbloed tegenaan te keilen.