COLUMN - Soms komt dezelfde vraag van verschillende kanten op je af. In de mooie biografie die Annet Mooij wijdde aan Gisèle van Waterschoot van der Gracht, kwam ook de culturele kring van haar huisgenoten aan de orde, mannen die graag samen teksten lazen. Mooij geeft verschillende keren een overzicht van hun lectuur en dat is dan voornamelijk poëzie van Stefan George, Friedrich Hölderlin en William Shakespeare. Niks mis mee, maar ik was verbaasd over de eenzijdigheid van dit programma. Echt erudiet kan ik het namelijk niet noemen, terwijl deze mannen toch streefden naar culturele groei.
Wat me brengt bij de vraag wat eruditie is. Die vraag kwam impliciet ook aan bod in een stuk dat mijn collega Marcel Hulspas onlangs schreef op de weblog van de VWN: vijf redenen waarom er een nonfictie-prijs moet komen. Nu ben ik zelf niet zo van de prijzencircussen, maar dat belet me niet te zien dat Hulspas een punt heeft. Hoewel er veel literaire prijzen zijn, is nonfictie stiefmoederlijk bedeeld, al worden pogingen ondernomen dat te repareren. Hulspas doet ze af als halfwassen:
Onlangs maakte de Bookspot-prijs (dat was ooit de AKO-literatuurprijs) bekend dat ze voortaan ook een nonfictie-prijs willen uitreiken. Daarvoor is de literaire jury uitgebreid met één (1, one, uno) historicus, die blijkbaar geacht wordt chemie, wiskunde, theologie, biologie, sociale wetenschappen, natuurkunde en rechtswetenschappen er ‘even bij te doen’.
Die onderschatting van het belang van de eigenlijke kennis trof ook mij als vreemd. Elk literair genre heeft zijn kenmerken: van een detectiveroman verwacht je een puzzel, van reisverhalen verwacht je vreemde culturen en van nonfictie verwacht je dat de feiten kloppen. De Bookspot-prijs kijkt daar echter niet naar, terwijl de juryleden de cultuur toch een goed hart toedragen.
Derde voorbeeld. Een tijdje geleden kreeg ik een boek cadeau over receptiegeschiedenis, dat wil zeggen de wijze waarop latere generaties hebben gekeken naar de Griekse, Romeinse en andere antieke culturen. Het zou een erg erudiet boek zijn, zei de gulle gever. Ik mag natuurlijk een gegeven paard niet in de mond kijken, maar voor de zoveelste keer bleek receptie te zijn gereduceerd tot literatuur en de beeldende kunsten. De natuurwetenschappen, de sociale wetenschappen, de politiek en het maatschappelijk leven bleven buiten beeld. Ik ervaar die eenzijdigheid niet als erudiet, terwijl degene die me mijn geschenk gaf, niet de enige was die van dit boek onder de indruk was.
Ik heb de indruk dat er twee definities van eruditie zijn.
- Het Renaissance-ideaal: algemene ontwikkeling, waarbij je kennis neemt van alle aspecten van de menselijke cultuur, omdat je weet dat alle kennis vervlochten is en we als maatschappij alleen verder komen door alle inzichten te mobiliseren.
- Een literaire definitie: spreken over poëzie en niets anders, oordelen over nonfictie met opschorting van een oordeel over de eigenlijke inhoud, de invloed van een voorbije cultuur op latere samenlevingen alleen analyseren door te kijken naar het artistieke. Het streven hier is persoonlijke groei.
Het eerste spreekt mij meer aan dan het tweede. En dit is misschien wel waarom ik zo ben geschrokken van het besluit van de minister van OCW om geld weg te halen bij de alfa- en gamma-wetenschappen en over te hevelen naar de technische universiteiten. Door wat verbonden is tegen elkaar op te zetten, belet ze kennisverwerving en schaadt ze het in de eerste definitie bedoelde culturele ideaal, dat natuurlijk in één woord valt samen te vatten als Bildung.
Reacties (8)
Zat een keer aan de dis met een aantal Delftse studenten (gegeven mijn vakgebied niet zo raar); eentje ervan had er een jaar een paar vakken bij gedaan in Leiden, aan de zachtere kant: literatuur, sociologie. Hij vond het op zich interessant, maar had geen goed woord over voor de moeilijkheidsgraad en de eisen die aan studenten daar gesteld worden: veel te makkelijk, dat kon je toch geen universitaire studie noemen!
@1: Dat kan ook aan Leiden liggen. Ik had daar eens een gelijksoortige ervaring met het vak fysische antropologie.
@1: @2: Maar voor een bepaalde familie moet er wel een bulgarantie zijn…
Eruditie volgens de literaire definitie lijkt me de tegenhanger van de opvatting van sommige bèta’s dat alles buiten wiskunde en natuurwetenschap geen echte wetenschap is. Zou het misschien gewoon bekrompenheid wezen?
In de eerste helft jaren 90 vertelde tijdens een zomerfeest een jongen dat hij ging studeren. En wat ging hij dan wel studeren? “Algemene taalwetenschappen”! Daarover las ik later ook op kennislink. Op een mailtje van mijn kant “kunt u mij vertellen hoe veel van die wetenschappen er zijn?” werd ik afgescheept met het quasi-antwoord dat de site onder reconstructie was.
In mijn tijd was verplicht onderdeel van het kandidaats van alle talenstudies ‘inleiding in de algemene taalwetenschap’. Het werd aangeraden om na het eerste semester ermee te beginnen om dat tentamen te doen, want het waren er genoeg voor wie die horde onneembaar was. Na het kandidaats kon je atw als hoofdvak kiezen.
@5:Rond 1990 werd bij de UvA dat ATW-tentamen als propedeusevak tweemaal per jaar afgenomen en men was er bijzonder op gebrand dat ook de vellen met vragen werden ingeleverd. Dat was niet altijd het geval: door studentikoze nonchalance, maar ook door een prille onderzoekersgeest naar wat dan wèl het antwoord was van de vragen die we niet begrepen, hetgeen noodgedwongen uitmondde in een studentelijke ongehoorzaamheid. En zo kwamen we er achter dat er welgeteld vier verschillende vragenlijsten waren, die elke twee jaar werden hergebruikt. Een luiheid die we op het middelbaar wel vaker met de hulp van oudere broers, zussen en zittenblijvers hadden afgestraft…
Ik heb altijd moeite met dat contrast gehad: zo helder als sommige docenten de materie konden uitleggen (ik meen dat het Appel was, die steevast met geroffel op de banken werd begroet als hij de zaal betrad), zo onleesbaar was die paperback van Appel e.a. en zo doorwrocht waren de examenvragen.
@6
Doet me denken aan het tentamen dat Thoenes (die van de klimaat-pseudoscepsis) gaf aan eerstejaarsstudenten. Het was iets als “Inleiding in de proceskunde”. Hij had een vaste lijst van een stuk of 130 vragen, waar hij er een aantal uitpikte voor het tentamen. Die lijst van 130 vragen deelde hij gewoon zelf uit.
2500 jaar eruditie vind je ook terug in het Romeinse recht: https://nl.wikipedia.org/wiki/Romeins_recht