ANALYSE - Bijstandontvangers worden regelmatig aan het werk gezet, zonder beloning, zinvolle begeleiding of reëel uitzicht op een arbeidscontract. Dubieuze werkgevers, reïntegratiebedrijven en gemeenten profiteren.
Een tijdje terug publiceerde FNV een zwartboek over werken in de bijstand. Sinds de invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) in 2004 is het steeds gebruikelijker geworden dat bijstandontvangers, in ruil voor hun uitkering, verplicht aan het werk moeten.
Wettelijk kader
Deze verplichte werkzaamheden kunnen verschillende vormen aannemen, zo is bepaald in de WWB en enkele aanvullende notities. Allereerst is daar ‘werken met behoud van uitkering’. Dit wil zeggen dat bijstandontvangers aan het werk worden gezet in ruil voor een inkomen onder het wettelijke minimumloon. Voorwaarden zijn onder andere dat deze werkzaamheden tijdelijk zijn en bovendien zijn gericht op het vinden van betaald werk. Ook moeten training en scholing een belangrijk onderdeel vormen van een dergelijk traject.
Daarnaast zijn er zogenaamde ‘participatieplaatsen’. Deze zijn in principe bedoeld voor moeilijk bemiddelbare mensen die ver van de arbeidsmarkt afstaan. Doel is bijvoorbeeld het opdoen van werkritme. Begeleiding behoort een prominent onderdeel van een participatieplaats te zijn.
Tenslotte is er nog de ’tegenprestatie’. Hieronder worden maatschappelijk nuttige werkzaamheden begrepen (dat wil zeggen ‘vrijwilligerswerk’) die niet direct zijn gericht op toetreding op de arbeidsmarkt. Zowel in omvang als duur moet deze verplichte tegenprestatie beperkt blijven.