OPINIE - Toen ik uit Irak naar Nederland kwam, noemde ik mezelf atheïst. Ik geloofde vanaf mijn pubertijd namelijk in geen enkele God meer. Hoe meer mijn ouders en vrienden probeerden mij wel te laten geloven, hoe verder ik van hun geloof afdreef. En hoe vaker werd geroepen dat Allah groter was, des te kleiner hij voor mij werd.
Geen God dus voor mij, maar met gelovigen heb ik meestal geen probleem. Ik vind het prima dat mensen steun vinden bij hun God en ik vind het prachtig wanneer mensen geïnspireerd door hun godsdienst anderen helpen. Gelovigen verliezen echter mijn respect wanneer ze zo overtuigd beginnen te raken van hun eigen gelijk, dat ze dat aan anderen gaan opleggen.
Toen ik net in Nederland woonde, genoot ik van de vrijheid waarmee over geloofszaken kon worden gediscussieerd. Ik had open discussies met Nederlandse vrienden, woonde debatten bij van seculiere Marokkaanse en Turkse organisaties en debatteerde in vrijheid met moslims.
Sinds een jaar of tien is dat anders. Moslims, maar zeker ook autochtonen veronderstellen meer dan in het verleden dat ik moslim ben en zijn me veel vaker als moslim gaan aanspreken. Ze vragen me over mijn geloof en mijn geloofsbeleving, ze vragen me afstand te nemen van islamitische terroristen, ze spreken me aan met ‘jullie moslims’, ze laten me weten dat ik een woestijngeloof aanhang, dat ik achterlijk ben en een geitenneuker. Ze vragen me of ik de sharia in Nederland wil invoeren, of mijn vrouw besneden is, wat ik van homo’s of moslimbroeders vind en als ik solliciteer, krijg ik de vraag of ik vrouwen wel een hand geef. Ook mijn kinderen, in Nederland geboren en met een autochtone moeder, krijgen heel vaak vragen over een geloof dat niet het hunne is.