Waar gaat Nederland heen met de minister-president?

In het Kamerdebat gisteren over de Provinciale Statenverkiezingen zaten in vak-K, naast Mark Rutte, ook de drie vicepremiers. Toen het tijd was voor de antwoordtermijn, sprak Rutte: Zoals ik al zei (...) aan het einde van de eerste termijn van de Kamer, is het kabinet voornemens dat ik de vragen beantwoord, omdat vicepremiers staatsrechtelijk natuurlijk alleen een rol hebben als ik er niet ben. Maar ik ben er, dus zij hebben hier geen rol. Er was een verzoek van de Kamer om ze erbij te hebben, dus daarom zijn ze erbij. Ze zijn er niet om ook nog wat te gaan zeggen. Dat is om goede staatsrechtelijke redenen. Voor het Montesquieu Instituut schreef  Mr. Rein Jan Hoekstra deze analyse over de rol van de minister-president. De minister-president is meer dan een primus inter pares. Hij heeft meer mogelijkheden om bij zwakke, tegenstribbelende of tekortschietende ministers te interveniëren dan premier Rutte voorstelt. ‘Minister-president kom uit uw schulp!’ In de recente maanden heb ik, of ik het wilde of niet, weer veel nagedacht over het ambt van minister-president en dan vooral de vervulling daarvan. De eerste gebeurtenis was het weglopen van het gehele kabinet uit de Tweede Kamer bij de Algemene Politieke Beschouwingen. De zogenaamde APB plegen al sinds jaar en dag het hoogtepunt te zijn van het parlementaire jaar. Het kabinet legt verantwoording af voor het naar zijn oordeel te voeren beleid, zoals neergelegd in de Troonrede en in de Rijksbegroting. Hoe verwerpelijk de verdachtmaking van Forum voor Democratie ook was naar minister Kaag toe, dit had niet mogen gebeuren. Het had voor de hand gelegen dat de minister-president de voorzitter van de Kamer had gevraagd of deze stoot onder de gordel door een fractievoorzitter door de beugel kon. Hij had vervolgens schorsing kunnen vragen van het debat in de Kamer voor nader beraad in het kabinet. Nu brak echter chaos uit en daarmee leed het aanzien van het kabinet en de Tweede Kamer schade. De tweede gebeurtenis is de inhoud van het rapport van de parlementaire enquêtecommissie gaswinning in Groningen. Opvallend in de bevindingen is het gebrek aan optreden van de voorzitter van de ministerraad. Had het niet voor de hand gelegen, nadat hij twee keer excuus had aangeboden voor de gang van zaken met name bij de versterking, dat hij het initiatief had genomen tot actief optreden van het kabinet om te komen tot bespoediging van de aanpak en de oplossing van de problemen. Om niet op één nacht ijs te schaatsen, ben ik even in de geschiedenis gedoken: hoe zit het ook alweer? 1. Drees Op 14 mei 1988 overleed Willem Drees, een van de meest markante naoorlogse politici en minister-president tussen 1948 en 1958. Het erfgoed van Drees was en is indrukwekkend. De christendemocraten kozen voor samenwerking met de sociaaldemocraten. Dit leidde tot de totstandkoming van brede basiskabinetten. De kracht van Drees lag in het bijeenhouden van die brede basis gedurende tien jaren. Zo schiep hij de voorwaarden voor het nemen van belangrijke maatregelen tijdens de periode van wederopbouw na de oorlog. Hij was geen man die tot de verbeelding sprak. Hij was een bestuurder met beginselen, maar zonder bevlogenheid. Hij had vertrouwen ook bij zijn tegenstanders, omdat hij presteerde en degelijk was. Hij ging na tien jaar weg toen de wederopbouw vrijwel voltooid was en er een einde kwam aan de brede basiskabinetten. Drees had een bescheiden opvatting van het ambt van minister-president. Aan het ambt van minister-president zijn geen bevoegdheden verbonden, behalve die van voorzitter van de ministerraad. De minister-president kan weinig of geen initiatieven nemen, aldus Drees; dit is aan de vakministers voorbehouden. Ondanks deze bescheiden opvatting van het ambt, wordt hij gezien als een groot minister-president. Omdat hij als voorzitter van de ministerraad mede dankzij zijn grote dossierkennis, gedurende de brede basiskabinetten, presteerde en het vertrouwen had, ook van zijn politieke tegenstanders en omdat hij ervoor zorgde dat de ministers presteerden. 2. Kuyper Een minister-president die een minder bescheiden opvatting had van het ambt was Abraham Kuyper. Hij trad op als primus. Hij werd voor vier jaren benoemd tot voorzitter van de ministerraad. In die tijd (1901-1905) een unicum. Voordien werd de voorzitter van de ministerraad regelmatig voor drie maanden benoemd. In een debat in 1902 met de Eerste Kamer licht de regering een en ander toe. Zij geeft toe dat het reglement van orde van de ministerraad als regel bepaalde dat het minister-presidentschap bij toerbeurt door de ministers werd vervuld. Maar in de praktijk zou het voorzitterschap van de ministerraad permanent zijn, omdat de betrokken ministers in de regel afzagen van het minister-presidentschap. Het premierschap van Kuyper stuitte op achterdocht. Sommigen zagen het als een stap achterwaarts, een bedreiging van de collectieve verantwoordelijkheid en een bedreiging van zijn zelfstandigheid ten opzichte van de koning. Het Vaderland schreef spottend dat het kabinet-Kuyper homogeen was in deze zin dat dr. Kuyper de homo en zijn ambtgenoten geen waren. Bij Koninklijk Besluit van 27 september 1905, nr. 59 wordt het zogenaamde premierschap afgeschaft; er wordt bepaald dat de raad uit zijn midden een voorzitter en ondervoorzitter kiest voor de tijd van één jaar. Aan de voorzitter van de raad werd zelfs het “recht” ontzegd namens alle ministers in de Kamer het woord te voeren bij de Algemene Politieke Beschouwingen. Elke minister individueel voerde voortaan het woord. Zeer nadrukkelijk sprak men in deze tijd van “tijdelijk” voorzitter van de Raad van Ministers. In 1922 wordt het gebruik van dit adjectief afgeschaft. Maar het gebruik van de aanduiding minister-president werd als controversieel gezien. 3. Colijn Nog in 1933 kreeg Colijn de vraag gesteld welke staatsrechtelijke betekenis moet worden gehecht aan het gebruik van deze term. Het antwoord van Colijn luidde – heel bescheiden, maar ook nu nog herkenbaar - dat de term “minister-president” slechts is te beschouwen als een door het spraakgebruik geijkte verkorting voor de aanduiding van de voorzitter van de Raad van Ministers. Met deze bescheiden opvatting kon de Kamer uit de voeten. Maar in 1936 zie je een kentering in het oordeel van de Kamer. Tot dan toe pleegde de voorzitter van de ministerraad ook het ministerschap te vervullen van een vakdepartement. Zoals Binnenlandse Zaken en Koloniën. De Kamer vroeg in 1936 aan Colijn, tevens minister van Koloniën en minister van Oorlog, of de leider van het kabinet, in het bijzonder in de huidige tijdsomstandigheden, door zijn arbeid als zodanig niet zo zwaar wordt belast dat hem onvoldoende gelegenheid blijft voor de leiding inzake met name de koloniale aangelegenheden. De Kamer vond eigenlijk dat de minister-president maar minister zonder portefeuille moest worden. Colijn had daar een andere opvatting over. Op 25 juni 1937 vroeg hij aan de Raad van State advies over de instelling van een klein departement van algemeen bestuur, dat de naam zal dragen van Ministerie van Algemene Zaken. Het nieuwe departement kwam er bij Koninklijk Besluit van 3 juli 1937. Interessant zijn de taken van de minister van Algemene Zaken, namelijk de zorg voor de zaken betreffende: a. de samenstelling van de hoofdstukken I (Huis der Koningin) en II (Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin) en het beheer van deze hoofdstukken; b. het voorzitterschap van de Eerste en Tweede Kamer der Staten Generaal; c. het vice-presidentschap en het lidmaatschap van de Raad van State en het lidmaatschap van de Algemene Rekenkamer; d. de behandeling van adelszaken en wapens van publiekrechtelijke lichamen; e. de ridderorden; f. de regeringspersdienst. 4. Schermerhorn In de Londense periode kwam er in plaats van Algemene Zaken een nieuw ministerie: het ministerie voor Algemene Oorlogsvoering van het Koninkrijk. Na de oorlog vormde Schermerhorn het ministerie om tot een politiek kabinet van de minister-president. Schermerhorn had een duidelijke visie op de rijksoverheid. Daarin paste een sterke minister-president. Deze moest niet alleen coördineren maar tevens leiding geven, stimuleren en zo nodig richting bepalen. Ongetwijfeld heeft deze opvatting bijgedragen aan het elan waarmee het puin van de oorlog is geruimd en het herstel op gang is gebracht. 5. Beel In juli 1946 wordt het ministerie voor Algemene Oorlogsvoering van het Koninkrijk opgeheven en daarmee ook het ministerie van Algemene Zaken. Beel trad op als minister-president en trad als zodanig ook op als minister van Binnenlandse Zaken. Hij deelde niet de opvatting van Schermerhorn over het premierschap. Hij benadrukte de individuele ministeriële verantwoordelijkheid. Ondanks deze opvatting werd het ministerie van Algemene Zaken weer ingesteld in 1947. De Indonesiëkwestie leidde tot zo’n belasting, dat het minister-presidentschap en ministerschap van Binnenlandse Zaken niet meer te combineren waren. De taak van het departement luidt sindsdien: “de zorg voor zaken betreffende het algemene regeringsbeleid van het koninkrijk, voor zover deze zorg niet bepaaldelijk wordt behartigd door één der andere departementen van algemeen bestuur.” Zoals gezegd kreeg de minister-president, als minister van Algemene Zaken in 1937 de verantwoordelijkheid toegekend voor het functioneren van de Hoge Colleges van Staat, waaronder Tweede en Eerste Kamer, en voor het functioneren van het koningschap. Voor zover de zorg voor deze instituten niet bepaaldelijk wordt behartigd door een der andere departementen, berust deze verantwoordelijkheid nog steeds bij de minister-president, minister van Algemene Zaken. 6. De wijziging van de Grondwet in 1983 In de jaren zestig kwam de discussie over de inhoud van de Grondwet op gang. De positie van de minister-president en de ministerraad kwamen daarbij onder het vergrootglas te liggen. De commissie Cals/Donner boog zich onder meer over de vraag of de minister-president direct moet worden verkozen. De commissie vond zich in het compromis van de gekozen formateur. Bij de uitwerking van de vele voorstellen van de commissie tot grondwetsherziening werd wel besloten dat de ministerraad en de minister-president als ambt en orgaan van de staat in de Grondwet werden opgenomen. De overweging, die hieraan ten grondslag lag was dat de ministerraad en de minister-president in de loop der jaren fundamentele elementen van ons staatsbestel zijn geworden. Art. 45 Grondwet 1983 luidt: 1. De ministers vormen tezamen de ministerraad. 2. De minister-president is voorzitter van de ministerraad. 3. De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid. De verankering in de Grondwet schept verplichtingen met betrekking tot de verantwoordelijkheid van minister-president en ministerraad. 7. Reglement van orde van de ministerraad 1994 De verantwoordelijkheid van beide – minister-president en ministerraad – wordt vervolgens meer inhoud gegeven door het reglement van orde van de ministerraad. In het licht van de grondwetsherziening 1983 is in 1994 een nieuw reglement van orde tot stand gekomen. In dit reglement zijn belangrijke bepalingen vervat voor de taak van de minister-president. Ik noem de belangrijkste. In art. 7 is de agenderingsbevoegdheid neergelegd: “de minister-president kan indien een aangelegenheid door een minister die daarvoor in de eerste plaats verantwoordelijk is, niet in de raad aan de orde wordt gesteld, zelf zorg dragen voor de indiening van deze aangelegenheid bij de raad.” In art. 16 is de verantwoordelijkheid van de minister-president voor de samenhang in het regeringsbeleid neergelegd: “De minister-president ziet toe op de totstandkoming van een samenhangend regeringsbeleid.” Met deze bepalingen is de minister-president de status van slechts primus inter pares ontstegen. Zijn grondwettelijke positie legde daarvoor al de grondslag. Hij is bij uitstek de exponent geworden van de collegiale verantwoordelijkheid van de ministers. In materiële zin is hij de regeringsleider geworden, zoals ook zijn collega’s in de Europese Raad van regeringsleiders. 8. De minister-president meer dan primus inter pares Die rol wordt nog geaccentueerd door de verantwoordelijkheden, die hij draagt uit hoofde van het voorzitterschap van de ministerraad annex minister van Algemene Zaken. Ik noemde al zijn verantwoordelijkheid voor het aanzien van de nationale instituties, zoals het koningschap, de Tweede en Eerste Kamer en andere Hoge Colleges van Staat. Dit zijn verantwoordelijkheden die uit de Grondwet voortvloeien, dan wel uit de aard der zaak verbonden zijn aan het minister-presidentschap. Zo nodig kan de minister-president zaken die de nationale instituties raken agenderen in de ministerraad. Hij kan deze aangelegenheden ook aan de orde stellen in de Staten-Generaal en zo een debat initiëren in de Kamers. Niet onbelangrijk is dat de huidige en langst zittende minister-president veel meer dan zijn (verre) voorgangers het boegbeeld is van het kabinet. Hij formuleert de conclusies van in de ministerraad besproken onderwerpen, licht ze toe in persconferenties na afloop van de ministerraad en het daarop volgende televisie-interview. Hij drukt als het ware zijn stempel op het te voeren beleid en hij legt daarover verantwoording af. 9. Minister-president, kom uit uw schulp Belangrijke zaken, zoals de veiligheid van de kroonprinses, het aanzien van en respect voor onze nationale instituties, behoeven vaak een bredere aandacht dan alleen maar binnen het beperkte bereik van de behandeling van een begrotingsbehandeling. De minister-president heeft een belangrijke taak als hoeder van de staatkundige zeden en gewoonten. Ik besef dat deze taak in het reglement van orde geen uitdrukkelijke grondslag heeft. Maar deze taak kan onder omstandigheden nodig blijken. Ook wat dat betreft moet de minister-president de durf hebben uit zijn schulp te komen. Het bevorderen van parlementair debat over de stand van en de handhaving van de parlementaire zeden en gewoonten, kortom over de spelregels van de democratie, kan noodzakelijk zijn. Staatscommissies kunnen adviseren, maar het echte werk moet gebeuren binnen de betrokken instituties. Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn geworden, dat de minister-president, gelet op de status van zijn ambt en de uitdrukkelijke bevoegdheden die het reglement van orde hem toekent, voldoende mogelijkheden heeft te interveniëren waar individuele ministers niet tot actie zijn gekomen. Ik wijs op de agenderingsbevoegdheid ex art.7 en op art. 16: het toezicht van de minister-president op de totstandkoming van een samenhangend regeringsbeleid. Aan samenhang heeft het ontbroken in het beleid ten aanzien van Groningen. Alleen al daarom was optreden van de minister-president geboden. In het verslag van zijn gehoor door de enquêtecommissie, legt de minister-president de nadruk op de totstandkoming van de eenheid van beleid en op de individuele verantwoordelijkheid van ministers. Art. 7 en art. 16 gaan verder dan dat. Zij bevatten geen aanwijzingsbevoegdheid van de minister-president, maar zij leggen wel een actieve verantwoordelijkheid van de minister-president vast voor het wel of niet ingrijpen in dossiers, die stagneren. De enquêtecommissie is diep ingegaan op de achtergronden van die stagnatie. Hoofdlijn is het gebrek aan afstemming van beleid departementaal en interdepartementaal, beïnvloed door de inrichting van het zogenaamde Gasgebouw. Een minister-president zoals Drees had zelfs met zijn bescheiden opvatting van het ambt dit niet over zijn kant laten gaan. Het nemen van verantwoordelijkheid vloeit voort uit het ambt zelf: de ministerraad, dus ook de individuele ministers, behoort te presteren, zorgvuldig en adequaat voor de betrokken burgers. Dit artikel verscheen eerder bij het Montesquieu Instituut. Mr. R.J. Hoekstra is oud-lid van de Raad van State. Eerder was hij secretaris-generaal van het Ministerie van Algemene Zaken, het 'ministerie' van de minister-president.

Foto: Quite Adept (cc)

Arrogantie van de macht

COLUMN - Het was niet zozeer het het gelieg, verpakt als ‘daar heb ik geen herinnering aan’; dat hadden we al eerder gezien van Mark Rutte. Wat me het meest stoorde aan Ruttes optreden was al een week eerder gebeurd. Nadat de aantekeningen van de verkenners waren uitgelekt, en de Kamer opheldering had geëist wie hun collega Pieter Omtzigt nu die ‘functie elders’ had toegedacht, vroeg een journalist van de NOS aan Rutte of iemand hier nog verantwoording over ging afleggen.

Nee, antwoordde Rutte, en loog nog maar eens dat de opmerking over Omtzigt niet van hem kwam. En nu, vroeg de journalist. Tsja, zei Rutte: de verkenners waren afgetreden, er zouden nieuwe komen, en dat was dat. De voormalige verkenners zouden niet toelichten waar die opmerking over Omtzigt vandaan kwam. En toen zei hij het: ‘Niemand gaat hier uitleg over geven.’

Het was geen constatering, maar een opdracht aan de verkenners, waarvan er eentje dient als (demissionair) minister in Ruttes regering en de ander prominent lid van zijn partij, de VVD. Kortom: mensen over wie Rutte macht heeft. ‘Niemand gaat hier uitleg over geven.’ Bek houden, jullie allebei. Rutte deed de zaak ter plekke af als een bedrijfsongevalletje. Zand erover, schouders ophalen en doorgaan. Niets aan de hand, niets te zien. Doorlopen, mensen.

Lezen: Venus in het gras, door Christian Jongeneel

Op een vroege zomerochtend loopt de negentienjarige Simone naakt weg van haar vaders boerderij. Ze overtuigt een passerende automobiliste ervan om haar mee te nemen naar een afgelegen vakantiehuis in het zuiden van Frankrijk. Daar ontwikkelt zich een fragiele verstandhouding tussen de twee vrouwen.

Wat een fijne roman is Venus in het gras! Nog nooit kon ik zoveel scènes tijdens het lezen bijna ruiken: de Franse tuin vol kruiden, de schapen in de stal, het versgemaaide gras. – Ionica Smeets, voorzitter Libris Literatuurprijs 2020.

Regeerakkoord, marktwerking belangrijker dan democratie

Zo vindt althans het huidige kabinet:

Het kabinet is voornemens om het wetsvoorstel van minister Edith Schippers (Volksgezondheid) aangepast opnieuw in te dienen. Sneuvelt deze ook dan wil de coalitie dit via een truc buiten het parlement om regelen.

Dit kan door een zogeheten Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), waarbij geen instemming van het parlement nodig is. […]

ChristenUnie-leider Arie Slob stelde dat zijn partij niet voor een wet zal stemmen waar de AMvB-route een optie is. Volgens Slob kan het niet zo zijn dat een wet die twee keer is weggestemd alsnog wordt doorgedrukt. Hij noemt dit “staatsrechtelijk zeer onzuiver”.

D66-leider Alexander Pechtold noemt het coalitiecompromis staatsrechtelijk dubieus. Hij sprak van een “dreigement” vanuit het kabinet. […]

PvdA-leider Diederik Samsom vindt de AMvB-optie te verdedigen om essentiële onderdelen uit de zorgafspraken toch uit te kunnen voeren. […]

Tijdens het debat ontstond een confrontatie tussen Rutte en de Kamer. Pechtold vroeg de premier een advies over de AMvB-optie van de landsadvocaat openbaar te maken, maar Rutte weigerde.

Ook nadat Pechtold hem erop wees dat een eerder advies van de landsadvocaat door minister Ronald Plasterk (Binnenlandse Zaken) wel openbaar is gemaakt bleef Rutte stellig beweren dat dergelijke adviezen nooit openbaar worden gemaakt.

Foto: nyghtowl (cc)

Een tijdelijke wet coronamaatregelen, is dat een goed idee?

ANALYSE - van dhr. Jan-Peter Loof.

Sinds 1 mei weten we dat het kabinet bezig is met de voorbereiding van ‘tijdelijke wetgeving maatregelen COVID-19’, zoals het officieel heet. Is dat een goed idee? Als rechtgeaard jurist zeg je dan natuurlijk: ‘dat hangt er van af’. En in dit geval is dat denk ik ook precies het juiste antwoord.

Er is in de afgelopen weken door diverse staatsrechtjuristen en mensenrechtenexperts betoogd dat een aantal van de vrijheidsbeperkende maatregelen die de overheid heeft uitgevaardigd om de verspreiding van het virus in te dammen een steviger wettelijke basis behoeft. Na wat inleidende beschietingen door RUG-hoogleraar Jan Brouwer in het Dagblad van het Noorden, volgde een iets verder uitgewerkte opinie van dezelfde Brouwer, samen met Adriaan Wierenga (RUG) en Jon Schilder (VU) in het Nederlands Juristenblad: ‘Aanpak coronacrisis niet houdbaar’.

Manon Julicher en Stefan Philipsen (beiden UU) betoogden op de website ‘Nederland rechtsstaat’ dat de aanpak niet getuigde van een volwassen rechtsstaat. En zelfs in de buitenlandse constitutionele media – het Duitse Verfassungsblog (onmisbaar voor de constitutionele liefhebbers) – werden, dit keer door de hoogleraren Antoine Buyse (UU) en Roel de Lange (EUR) grondrechtelijke gaten geschoten in de juridische constructies waarop de Nederlandse coronamaatregelen leunen: ‘the Dutch authorities take a quasi-legal, quasi-rhetorical approach to shape their intelligent lockdown and try to tame the pandemic beast, with questionable constitutional practices as a result’. Ook het College voor de Rechten van de Mens kwam, in zijn webdossier ‘Coronavirus en mensenrechten’, tot de conclusie dat de wettelijke basis van sommige maatregelen steviger moet.

Foto: -JvL- (cc)

Stemmen in de Senaat: de ’toerekenmethode’

OPINIE - Het is een vrij staatsrechtelijke kwestie en ik publiceerde er recentelijk over in De Hofvijver 1), maar de stemprocedure in Tweede en Eerste Kamer is belangrijk genoeg om (opnieuw) aandacht aan te besteden. Directe aanleiding vormde de stemming op 22 december jl. over de Wet stroom, waarbij bij aanwezigheid van 74 leden, na een stemming bij zitten en opstaan, werd geconcludeerd dat de uitslag 38-37 was. Op de zeer informatieve website van de Eerste Kamer staat daarover uitleg. Als geen lid hoofdelijke stemming vraagt, wordt de uitslag ’toegerekend’ naar de fractiesterktes. Was bijvoorbeeld slechts één lid van GroenLinks aanwezig geweest, dan had die stem voor vier geteld.

De Eerste Kamer zegt daarmee de werkwijze van de Tweede Kamer te volgen, wanneer die bij hand opsteken stemt. Daaraan kan op twee gronden worden getwijfeld.

In mijn Hofvijver-bijdrage wees ik er al op dat bijvoorbeeld in november in de Tweede Kamer bij een stemming (bij hand opsteken) over een amendement juist niet de toerekenmethode werd gebruikt. Vanwege de onduidelijke uitslag werd terstond (op voorstel van de Voorzitter) alsnog hoofdelijk gestemd en dat had een andere uitkomst (74-72) dan de toerekenmethode (75-75). Dat was niet voor het eerst. Het is dus niet zo dat de Tweede Kamer die methode altijd gebruikt. Dat doet zij vast als het gaat om ‘peilingen’ over ordekwesties, maar zeker niet bij stemmingen over wetgeving. In de Tweede Kamer wordt bovendien altijd – het tegendeel ervan heb ik niet gevonden – bij de uitslag de formulering gebruikt ‘de aanwezige leden van de fracties…’. In de Eerste Kamer heeft de Voorzitter het sinds vorig jaar over ‘de leden van de fracties…’.

Doneer!

Sargasso is een laagdrempelig platform waarop mensen kunnen publiceren, reageren en discussiëren, vanuit de overtuiging dat bloggers en lezers elkaar aanvullen en versterken. Sargasso heeft een progressieve signatuur, maar is niet dogmatisch. We zijn onbeschaamd intellectueel en kosmopolitisch, maar tegelijkertijd hopeloos genuanceerd. Dat betekent dat we de wereld vanuit een bepaald perspectief bezien, maar openstaan voor andere zienswijzen.

In de rijke historie van Sargasso – een van de oudste blogs van Nederland – vind je onder meer de introductie van het liveblog in Nederland, het munten van de term reaguurder, het op de kaart zetten van datajournalistiek, de strijd voor meer transparantie in het openbaar bestuur (getuige de vele Wob-procedures die Sargasso gevoerd heeft) en de jaarlijkse uitreiking van de Gouden Hockeystick voor de klimaatontkenner van het jaar.

Foto: FaceMePLS (cc)

Parlementaire ongehoorzaamheid

OPINIE - Een aantal parlementariërs heeft aangegeven tijdens de inhuldiging van de koning geen eed af te leggen. Staatsrechtdocent Mentko Nap heeft moeite met die opstelling.

Rondom de inhuldiging van de koning worden momenteel allerlei staatsrechtelijke rookgordijnen opgetrokken. Diverse Kamerleden voelen er weinig voor een eed of belofte van trouw aan de in te huldigen koning uit te spreken. Ze menen dat ze bij de aanvaarding van hun Kamerlidmaatschap voldoende loyaliteit hebben gezworen, of ze hebben republikeinse bezwaren tegen de regeringsvorm.

Gerrit Wim Voermans verleende staatsrechtelijke munitie voor het verzet met een wel heel avontuurlijk betoog over de verhouding tussen Grondwet en Statuut. SP’ers Karabulut en Fashir zullen hun toegangskaartjes voor de Nieuwe Kerk ongebruikt laten, terwijl Partij voor de Dieren-politici Thieme, Ouwehand en Koffeman er in de Nieuwe Kerk het zwijgen toe zullen doen. Vorige week meldden ook vier GroenLinksers (Voortman uit de Tweede Kamer en Strik, De Boer en Ganzevoort uit de Eerste Kamer) zich aan als lid van het geen-Eedgenootschap.

Het relletje is aangewakkerd doordat twee Eerste Kamerleden vragen hebben gesteld aan de minister-president. De parlementariërs informeerden bezorgd of de af te leggen eed of belofte de handelingsvrijheid van volksvertegenwoordigers zou beperken, en of voor het afleggen van belofte of eed een staatsrechtelijke verplichting bestaat. In zijn antwoorden op de vragen heeft de minister-president bijzonder onhandig geopereerd door te stellen dat de inhuldigingsverklaring ‘geen zelfstandige juridisch-constitutionele betekenis’ toekomt. Veeleer zou de belofte of eed uiting geven aan hoe fijn koning en volk het samen hebben in het koninkrijk. Aan niet-naleving van de wet zijn geen gevolgen verbonden, aldus de premier.

Foto: Frits de Jong (cc)

Lesje staatsrecht van Raad van State

ACHTERGROND - Het kabinet wilde via een truc aan geld komen voor twee ministers zonder portefeuille die in het vorige kabinet -toen de begrotingen gemaakt werden- nog niet bestonden. Maar werd door de Raad van State op de vingers getikt.

Geen eigen portefeuille en ook geen eigen geld. Het kabinet had erg te doen met de ministers Blok en Ploumen, respectievelijk voor Wonen en Rijksdienst en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Omdat deze bewindslieden, net als de rest van het kabinet-Rutte II, pas werden benoemd toen de algemene begrotingswetsvoorstellen allang bij de Tweede Kamer waren ingediend, dreigden zij niet over een eigen begroting te kunnen beschikken voor 2013. Het vorige kabinet kende immers geen ministers voor Wonen en Rijksdienst en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, met als gevolg dat Blok en Ploumen hun centjes uit de ‘gewone’ begrotingen van Binnen- en Buitenlandse Zaken hadden moeten halen.

De regering verzon echter een list: zij maakte nota’s van wijziging en splitste daarmee delen van de begrotingen van Binnen- en Buitenlandse Zaken af tot afzonderlijke begrotingen van Wonen en Rijksdienst en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Tot aparte begrotingswetsvoorstellen wel te verstaan. Kennelijk was de regering er niet helemaal zeker van of je wel met een nota van wijziging een nieuw wetsvoorstel kunt creëren. Zij vroeg de Raad van State om advies (je moet tenslotte boven een wetsvoorstel “de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord” kunnen zetten) en die keurde de constructie terecht af.

Lezen: De wereld vóór God, door Kees Alders

De wereld vóór God – Filosofie van de oudheid, geschreven door Kees Alders, op Sargasso beter bekend als Klokwerk, biedt een levendig en compleet overzicht van de filosofie van de oudheid, de filosofen van vóór het christendom. Geschikt voor de reeds gevorderde filosoof, maar ook zeker voor de ‘absolute beginner’.

In deze levendige en buitengewoon toegankelijke introductie in de filosofie ligt de nadruk op Griekse en Romeinse denkers. Bekende filosofen als Plato en Cicero passeren de revue, maar ook meer onbekende namen als Aristippos en Carneades komen uitgebreid aan bod.

Foto: marie-ll (cc)

Wijzigen Grondwet moet eenvoudiger

OPINIE - Het nieuwe kabinet lijkt weinig behoefte te hebben aan constitutionele toetsing van wetten. Het voorstel daartoe van Femke Halsema uit 2002 ligt te verstoffen op een plank ergens. Beter is om opnieuw te beginnen. En pak dan gelijk ook de wijzigingsprocedure van de Grondwet aan, betoogt publiciste Clara Mens.

Hoe zou het nieuwe kabinet denken over constitutionele toetsing en het voorstel daartoe van Femke Halsema? In het regeerakkoord lezen we er niets over. Daarin wordt wel ingegaan op andere initiatiefwetsvoorstellen van Tweede Kamerleden. Zoals een voorstel van Pierre Heijnen (PvdA) over het terugbrengen van het aantal gemeenteraadsleden en een voorstel van Gerard Schouw (D66), dat weer eens in de Grondwet probeert vast te leggen dat de burgemeester wordt aangesteld volgens regels bij de wet te stellen.

Genoemde Kamerleden kunnen zich op de borst kloppen: zij hebben de steun van het kabinet. Aan constitutionele toetsing is in deze tijden kennelijk geen behoefte. Uit het feit dat het voorstel-Halsema niet genoemd wordt, kunnen we in de meest positieve interpretatie afleiden dat het kabinet er nog geen oordeel over gevormd heeft, en in de meest negatieve dat het er totaal geen behoefte aan heeft.

Maar kabinetssteun of niet, het staat er treurig voor met dit dappere voorstel om toetsing van wetten aan enkele artikelen van de Grondwet mogelijk te maken: de laag stof op het tweede lezingsvoorstel wordt steeds dikker, er is nog altijd geen nota naar aanleiding van het verslag, initiatiefneemster Halsema is vertrokken en haar opvolgster – ook voor de verdediging van het wetsvoorstel – Jolande Sap heeft er onlangs ook de brui aan gegeven. De momenteel vierkoppige GroenLinksfractie in de Tweede Kamer lijkt niet uit te blinken in constitutioneel-rechtelijk talent, dus het is nog maar de vraag wie de verdediging het beste over kan nemen en op welk moment.

Lezen: De wereld vóór God, door Kees Alders

De wereld vóór God – Filosofie van de oudheid, geschreven door Kees Alders, op Sargasso beter bekend als Klokwerk, biedt een levendig en compleet overzicht van de filosofie van de oudheid, de filosofen van vóór het christendom. Geschikt voor de reeds gevorderde filosoof, maar ook zeker voor de ‘absolute beginner’.

In deze levendige en buitengewoon toegankelijke introductie in de filosofie ligt de nadruk op Griekse en Romeinse denkers. Bekende filosofen als Plato en Cicero passeren de revue, maar ook meer onbekende namen als Aristippos en Carneades komen uitgebreid aan bod.

Volgende