Spinozaland

De regen kwam met bakken uit de hemel. Maar de schipper stelt de reiziger gerust. ‘Springt u maar op de wal. En dan links, rechts en nog een keer rechts, daar is het huis van de chirurgijn.’ En korte tijd later vond hij inderdaad het gezochte huisje. De meid deed open en de bezoeker stelt zich in het latijn voor: ‘Oldenburg, nobili saxo. Ik wens de heer Spinoza te spreken…’ Was het écht slecht weer, die dag? De meid verstond de bezoeker niet, vertelt Maxime Rovere – verstond de schipper hem wél? Of voelde de schipper aan dat zulk hoog bezoek maar één doel kon hebben: Bento de Spinoza? Het is het eeuwige probleem bij ‘geromantiseerde’ non-fictie: de werkelijkheid is altijd verwarrend en chaotisch, en een roman moet nu eenmaal vaart maken. Vaart, dat maakte Henri Oldenburg in elk geval, in die zomer van 1666. De wetenschapper/diplomaat reisde al geruime tijd door Europa, op zoek naar de belangrijkste vertegenwoordigers van de ‘Nieuwe filosofie’. Zo kwam hij ook in Amsterdam, waar hem werd verteld dat hij ook langs Rijnsburg moest gaan, het ballingsoord van Spinoza. Spinoza begreep onmiddellijk dat hij een voorname gast over de vloer had. De heren zetten zich op een bankje (p. 262/263): ‘Ze beginnen te praten over de erfenis van Descartes, van Bacon, over het bestaan van God, over het verschil tussen lichaam en geest… Zo begint er tussen deze beide mannen, ‘die de waahyt opregtelijk beminnen,’ een ongebruikelijke relatie (…) de aanvang van een soort van verstandhouding die zo zeldzaam en bijzonder is, dat ze vandaag de dag bijna ondenkbaar is. (…) Zonder er zich echt van bewust te zijn, brengt hun gedeelde interesse hen ertoe, beurt voor beurt, dingen onder woorden te brengen die ze nooit eerder tegen iemand hebben gezegd. Naarmate hun durf en vertrouwdheid groeit, is het alsof hun woorden steeds beter kloppen, alsof de lucht zuiverder wordt, alsof de dingen in het Universum veranderen in een groots golvenspel dat hen zachtjes wiegt.’ Ook dát is geromantiseerde non-fictie. Waar non-fictie kan volstaan met de mededeling dat Oldenburg en Spinoza het goed met elkaar konden vinden, begint in Spinozaland het Universum te golven. Draagt al die dichterlijkheid iets bij? Draagt het überhaupt iets bij om Spinoza’s leven te ‘romaniseren’? Wiep van Bunge, onze ‘nationale’ spinozakenner, meent van wel. In de inleiding bij Maxime Rovere’s Spinozaland schrijft hij dat Rovere op deze manier de gaten in onze biografische kennis ‘naar believen’ kan inkleuren maar daarnaast laat zien dat Spinoza ‘de aanjager en uiteindelijk de belangrijkste woordvoerder [was] van een hele generatie van Amsterdamse vrijdenkers’ en dat zijn werk ontstond uit ‘een permanente interactie met zijn onmiddellijke omgeving’. Dat laatste is zeker waar, en vormde ook heel lang een onderbelicht aspect van ’s mans leven. Sinds de Spinozaverering opkwam, nu zo’n anderhalve eeuw geleden, wordt Spinoza vaak afgeschilderd als een verheven, onbegrepen ziel, vastgezogen in de Hollandse klei, omringt door nitwits. Maar dat beeld werd vanaf 1945 vaak en stevig gecorrigeerd – en Rovere maakt uiteraard goed gebruik van alles wat sindsdien allemaal boven water is gehaald. Maar ‘aanjager’ en ‘woordvoerder’? Andere Hollandse vrijdenkers liepen veel meer in het oog, en timmerden veel meer aan de weg. Daarbij komt dat die collega-vrijdenkers er in Spinozaland toch wat bekaaid van afkomen. Rovere schetst geen tijdperk of cultureel klimaat; het blijft een (geromantiseerde) biografie van Spinoza. Anderen vervullen bijrollen. Met twee uitzonderingen. Rovere besteedt (en dat is origineel) uitgebreid aandacht aan de ondergang van de vrijdenker Franciscus van den Enden, die naar Parijs was verhuist en betrokken raakte bij een samenzwering tegen Lodewijk XIV. Hij schreef een grondwet voor een vrije Bretonse republiek, een werkstuk dat hem op het schavot bracht. En we vernemen het tragische levensverhaal van Niels Stensen, alias Nicolas Steno, de Deense arts die in heel Europa geroemd werd om zijn geniale anatomische dissecties, en die tevens de grondlegger is van de moderne geologie – maar op het hoogtepunt van zijn carrière koos voor het katholicisme. Dat ‘verraad’ werd hem door alle filosofen uiteraard niet in dank afgenomen. Voor hen stond de Kerk gelijk aan onderdrukking en bijgeloof. Maar ook Steno zélf raakte uiteindelijk in een (tweede) geestelijke crisis, en stierf onder erbarmelijke omstandigheden. Spinoza, stilletjes werkend in Rijsburg en daarna in Voorburg en Den Haag, werd door de Hollandse vrijdenkers zeer gerespecteerd, maar hij was te veel een denker, en ook te ‘duister’, en zijn productie was te bescheiden om echt ‘woordvoerder’ van de beweging te zijn. Hij was anders dan andere, dát was wel duidelijk. En vooral dankzij Oldenburg, die veel langer in Rijnsburg bleef dan hij van plan was en diep onder de indruk raakte, maakte heel intellectueel Europa kennis met Spinoza’s inzichten. Systematisch, logisch, maar ook vermoeiend abstract, bouwde Spinoza aan het fundament voor een nieuwe wereldbeeld. Velen begrepen er niets van, anderen briesten van verontwaardiging, weer anderen (waaronder Oldenburg) keken vol verwachting uit naar wat Spinoza nog meer zou brengen. Misschien wel de enige ‘nieuwe filosoof’ die niet onder de indruk was, sterker: die niets van Spinoza moest hebben, was Christiaan Huygens. De overambitieuze Huygens weigerde te accepteren dat een landgenoot slimmer en beroemder was dan hij. Een eerste ontmoeting werd een mislukking, en Spinoza bleef voor Huygens ‘die jood’, zoals hij hem snerend aanduidde. Regen of niet, Spinozaland is een genot om te lezen. Afgezien van de passages waarin het Universum golft, of waarin Rovere dapper probeert om Spinoza’s toch vaak duistere filosofie op bloemrijke wijze uit te leggen, leest het boek als een trein. Rovere schetst een levendig beeld van de kibbelende joodse gemeenschap in Amsterdam, van de strijd tussen voor-  en tegenstanders van het nieuwe denken en van de politieke verwikkelingen in die jaren. Met name de moord op de gebroeders de Witt greep Spinoza erg aan. Leibniz, een andere grootheid die bij Spinoza langskwam en diep onder de indruk raakte, vertelde hierover later: ‘Hij zei me dat op de dag dat de gebroeders De Witt gelyncht werden, hij de straat wilde oprennen om een plakkaat op te hangen op de plaats van de moordpartij met de woorden Ultimi barbarorum – de ergsten onder de barbaren. Maar zijn huisbaas sloot hem op om hem te belemmeren naar buiten te gaan en zo de kans te lopen zelf in stukken gescheurd te worden.’ Rovere komt na dit citaat met zijn eigen versie van het gebeuren: ‘Hendrik doe open! brult Spinoza terwijl hij op de deur van zijn kamer bonkt. Hendrik! Hendrik! Hendrik! Ik… Ik kan het niet Benedictus. Het spijt me maar… ik kan het niet! Et cetera. Spinoza was altijd al ziekelijk, en stierf in 1677. Op dat moment verrichtten zijn vrienden hun grootste daad: ze zetten alles op alles om alle nagelaten geschriften te verzamelen, en zo snel mogelijk uit te geven, voordat Spinoza’s tegenstanders zijn nalatenschap in handen kregen. (De lezer is dan omstreeks pagina 520 van de 560, dus waarom de uitgever het boek de ondertitel ‘De ontdekking van de vrijheid – Amsterdam, 1677’ heeft meegegeven is deze recensent een raadsel. Net als waarom voor de omslag een schilderij is gebruikt van de Amsterdamse beurs.) Het zijn deze Opera Posthuma geweest, die de faam van Spinoza voorgoed hebben gevestigd. Eindelijk, eindelijk, kreeg Leibniz nu de Ethica onder ogen, dat boek waarover al zoveel jaren werd gesproken. Hij ploeterde zich een weg door Spinoza’s stellingen, piekerde zich suf, hoorde de stem van een groot denker – en verwierp de inhoud radicaal. De Ethica zou het einde betekenen van elk godsgeloof, elke moraliteit. En Leibniz stond hierin niet alleen. Er volgde een ware maalstroom van anti-Spinoza geschriften. Een nieuw tijdperk was aangebroken. [boeklink]9789460039386[/boeklink]

Door: Foto: aesop (cc)
Foto: Post-Atheïst

Post-atheïst | Licht in de duisternis

COLUMN - Het was nog lang onrustig in de Utrechtse binnenstad, op 8 december 1641. Een academisch debat over de leer van René Descartes, die destijds in De Republiek woonde, was totaal uit de hand gelopen, met scheld- en schreeuwpartijen en verhitte discussies na afloop. De introductie van de nieuwe filosofie, waarin een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de materie en de geest, was niet onopgemerkt verlopen.

Descartes is bekend gebleven. Ik fiets elke dag langs zijn standbeeld. De naam van zijn tegenstander, Gijsbert Voet (‘Voetius’ in zijn Latijnse publicaties), zal vermoedelijk alleen in gereformeerde kringen nog een belletje doen rinkelen – een standbeeld heeft hij bij mijn weten nooit gekregen. Die vergetelheid is niet helemaal terecht, want Voet had ten minste één rake tegenwerping: als de mens zou bestaan uit materie en geest, hoe grepen die dan in elkaar? Hoe kon onze geest, die materieloos zou zijn, de indrukken van onze zintuigen, die wél behoorden tot de materie, verwerken? Hoe kon onze materieloze geest instructies geven aan onze ledematen?

Baruch de Spinoza, voor wie alleen al in Amsterdam twee standbeelden zijn, bood een oplossing: die geest bestond niet. Er is alleen materie. God en de natuur zijn één. Hieruit volgde een hele reeks andere stellingen: dat natuurkunde en theologie eigenlijk één vak waren, bijvoorbeeld, maar ook dat alle traditionele vormen van religie in feite onhoudbaar waren. Het waren standpunten die je ook in de vrij liberale Republiek maar beter in het Latijn publiceerde, zoals Spinoza dan ook deed.

Lezen: De BVD in de politiek, door Jos van Dijk

Tot het eind van de Koude Oorlog heeft de BVD de CPN in de gaten gehouden. Maar de dienst deed veel meer dan spioneren. Op basis van nieuw archiefmateriaal van de AIVD laat dit boek zien hoe de geheime dienst in de jaren vijftig en zestig het communisme in Nederland probeerde te ondermijnen. De BVD zette tot tweemaal toe personeel en financiële middelen in voor een concurrerende communistische partij. BVD-agenten hielpen actief mee met geld inzamelen voor de verkiezingscampagne. De regering liet deze operaties oogluikend toe. Het parlement wist van niets.

Quote du Jour | Het doel van de staat (+Poll)

Finis ergo Reipublicae revera libertas est.

Amsterdam krijgt op 24 november zijn Spinozabeeld met als opschrift “Het doel van de staat is de vrijheid”. 365 jaar geleden werd de Joodse filosoof geboren, en ook al is zijn tronie al jaren uit de portemonnee van de gewone man verdwenen met het afscheid van de 1000 gulden-biljetten, zijn ideeën verheugen zich in een aanhoudende belangstelling.

Ik vind het een goed gekozen beeldhouwobject met een goed gekozen uitspraak, zeker op een standbeeld vlak bij het Amsterdamse stadhuis. Maar het internet zou het internot niet zijn, als u hier niet bij een even digitaal als vrijblijvend referendum alternatieven voor zou mogen aandragen. Met welke leuze slaat u uw overheidsdienaren het liefst om de oren? Tijd voor een Paul Simon:

[poll=226]

Foto: Roel Wijnants (cc)

Migranten moeten assimileren

Stel je voor: een zojuist naar Nederland geëmigreerde orthodoxe jood is na het zoveelste pro-Palestina stuk in de krant in de pen geklommen. In een vlammende brief legt hij uit dat de islam een achterlijke cultuur is, dat de koran een fascistisch boek is en dat de Israëli’s dus nooit van z’n leven kunnen vertrouwen op een vredesovereenkomst met de Palestijnen. De krant plaatst. De schrijver zit het nog eens tevreden na te lezen, als de bel gaat. Het is Lodewijk Asscher.

‘Meneer Yehudi,’ zegt Asscher. ‘Herinnert u zich nog dat contract dat ik u heb laten tekenen? Hier in Nederland hebben we respect voor elkaars geloof, dus we laten ons niet denigrerend uit over homo’s, joden of vrouwen.’

‘Maar ik laat me alleen denigrerend uit over moslims. Dat mag toch wel? Iedereen hier doet het.’

‘Voor mensen die hier geboren en getogen zijn, gelden andere regels. Het is een vrij land, dus Geert Wilders mag zeggen over moslims wat hij wil, en als zwaar gereformeerden vinden dat vrouwen niet zelfstandig kunnen denken, soit. We vinden het vervelend dat ze zich niet bij de tolerante meerderheid willen aansluiten, maar we laten het zo. Aan migranten kunnen we die eisen wel stellen. Zij moeten zich aansluiten bij de meerderheidscultuur in dit land, niet bij een van de minderheidsculturen.’

Foto: copyright ok. Gecheckt 24-02-2022

Moraal zonder Religie III | wetenschappers en filosofen

In deze zevendelige serie op zondagochtend probeert Klokwerk erachter te komen of er zoiets mogelijk is als een moraal zonder religie. In dit derde deel stelt hij de vraag wat nu eigenlijk de functie is van religie, en vergelijkt hij dit met de wetenschap en de filosofie.

In het vorige deel bepleitte ik dat we God naast als mythologisch wezen ook zouden kunnen beschouwen als een personificatie van de vraag naar de zin van het leven; de vraag naar waarom de verschijnselen zijn zoals ze zijn, hoe wij ons tot deze wereld verhouden, en hoe wij ons daar het naar zouden kunnen verhouden.

Deze vraag naar de waarde en daarmee de zin van dit leven is volgens mij de belangrijkste vraag die een mens zich kan stellen. Want het antwoord op deze vragen bepaalt immers hoe we willen leven. Het lijkt me daarom niet onnuttig ons met deze vraag bezig te houden.

Natuurlijk zijn er veel mensen die deze vragen ontwijken. Maar wie niet durft te zoeken naar de zin van alles en de betekenis van goed en kwaad is of gedoemd tot blinde slaafsheid aan een opgelegde moraal, of tot richtingloosheid. Het eerste kan ertoe leiden dat iemand wordt ingezet voor zaken die hij in het diepst van zijn hart verfoeit, en dus tot ongeluk. Het laatste leidt tot zaken als materialisme, egocentrisme, een leven vol onvrede, depressie en angst voor de dood. Kortom, een leeg leven. Geen prettig vooruitzicht.

Lezen: Venus in het gras, door Christian Jongeneel

Op een vroege zomerochtend loopt de negentienjarige Simone naakt weg van haar vaders boerderij. Ze overtuigt een passerende automobiliste ervan om haar mee te nemen naar een afgelegen vakantiehuis in het zuiden van Frankrijk. Daar ontwikkelt zich een fragiele verstandhouding tussen de twee vrouwen.

Wat een fijne roman is Venus in het gras! Nog nooit kon ik zoveel scènes tijdens het lezen bijna ruiken: de Franse tuin vol kruiden, de schapen in de stal, het versgemaaide gras. – Ionica Smeets, voorzitter Libris Literatuurprijs 2020.

Lezen: Het wereldrijk van het Tweestromenland, door Daan Nijssen

In Het wereldrijk van het Tweestromenland beschrijft Daan Nijssen, die op Sargasso de reeks ‘Verloren Oudheid‘ verzorgde, de geschiedenis van Mesopotamië. Rond 670 v.Chr. hadden de Assyriërs een groot deel van wat we nu het Midden-Oosten noemen verenigd in een wereldrijk, met Mesopotamië als kernland. In 612 v.Chr. brachten de Babyloniërs en de Meden deze grootmacht ten val en kwam onder illustere koningen als Nebukadnessar en Nabonidus het Babylonische Rijk tot bloei.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Godsdienst als resultaat van evolutie

Een gastbijgrage van Toon van Kasdorp.

Fundamentalistische gelovigen wijzen de evolutieleer af, meestal omdat die niet past in de scheppingsmythe van hun godsdienst. Maar biologie en biochemie zijn niet goed te begrijpen zonder evolutieleer en dat maakt die leer tot een toetssteen voor de gelovige wetenschapper: hij moet kiezen. De meesten van hen kiezen voor de wetenschap, maar op de manier van Descartes: ze houden wetenschap en geloof voor twee gescheiden categorieën, voor waarheden die elkaar niet beïnvloeden en zij vermijden een discussie.

Dat kan maar tot op zekere hoogte want er zit voor de gelovige bioloog nog een probleem aan het bestaan van de evolutieleer: die brengt mee dat er ook voor zijn geloof een evolutionaire verklaring moet bestaan.

Religie komt in praktisch alle menselijke samenlevingen voor, al varieert de inhoud sterk. Religies hebben een belangrijke sociologische functie. Mensen hechten sterker aan hun geloof naarmate hun samenleving grotere problemen ondervindt. De inhoud van de religie schijnt daarbij irrelevant te zijn, maar de intensiteit is belangrijk. Hoe meer van de gelovigen wordt gevraagd en hoe meer zij bereid zijn voor hun geloof te geven, hoe sterker de heilzame werking op de samenhang van de gemeenschap.

Dawkins en anderen twijfelen aan de werking van de genetische evolutie op een ander terrein dan dat van de individuele mens, maar die wetenschappelijke theorie kan onmogelijk juist zijn. Samenlevingen ondergaan veranderingen en aanpassingen aan hun omgeving. Samenlevingen zijn voor hun leden het belangrijkste aspect van de wereld waarin zij leven. Het is daarom niet goed denkbaar dat de genetische selectiedruk op leden van de samenleving geen veranderingen in hun gedrag zou veroorzaken gericht op die samenleving. Wat is een samenleving anders dan het resultaat van het gedrag van al haar leden? Een  tweetraps aanpassing, veranderingen in de samenleving via aanpassing van het genoom van de soort, is vergelijkbaar met veranderingen in lichamen op cellulair niveau, die aan veranderingen in gedrag of uiterlijk van het individu ten grondslag liggen. Die veranderingen zijn  onbetwist genetisch van oorsprong. Waarom zou dit ook niet bij veranderingen in de samenleving gelden?

Lezen: Het wereldrijk van het Tweestromenland, door Daan Nijssen

In Het wereldrijk van het Tweestromenland beschrijft Daan Nijssen, die op Sargasso de reeks ‘Verloren Oudheid‘ verzorgde, de geschiedenis van Mesopotamië. Rond 670 v.Chr. hadden de Assyriërs een groot deel van wat we nu het Midden-Oosten noemen verenigd in een wereldrijk, met Mesopotamië als kernland. In 612 v.Chr. brachten de Babyloniërs en de Meden deze grootmacht ten val en kwam onder illustere koningen als Nebukadnessar en Nabonidus het Babylonische Rijk tot bloei.