Het is de moraal, stommeling
De directeur van een woningcorporatie, zo lees ik, laat zijn organisatie achter op de rand van bankroet. Evengoed neemt hij een bonus mee van 3,5 miljoen euro. Dat is wrang, en daarom wil Kamerlid Monasch “het hele juridisch arsenaal uit de kast halen” om het terug te vorderen. Ook minister Spies vindt de beloning “ongepast”.
Allemaal praatjes voor de bühne. Als Monasch werkelijk zou denken aan juridische stappen, sprak hij met een advocaat en niet in de Kamer. Mijn eerste reactie was daarom dit terzijde te schuiven als de zoveelste stommiteit waarmee de burger kopschuw wordt gemaakt voor de politiek.
Maar juist doordat ze voor het publiek spelen, refereren Monasch en Spies aan een visie die bij de burger wat meer leeft dan bij de technocraten aan de top: dat de hoogte van een beloning wordt bepaald door ethische normen over wat aanvaardbaar is. De klassieke verwoording van dit standpunt is die van J.S. Mill in zijn Principles of Political Economy (ii.1.2).
Velen rekenen er nog altijd op af. Toen de huidige misère begon, was de eerste reactie – een klacht die nog dagelijks te beluisteren valt – dat de bonuscultuur niet deugde. Nu gaan er inderdaad miljarden op aan bonussen, maar de omvang van de problemen wordt uitgedrukt in biljoenen. Het gaat dan ook minder om een economisch dan een moreel oordeel: de klachten drukken uit dat onverantwoorde risico’s niet behoren te worden beloond.