Geen bal op tv | de troost van de podcast
COLUMN - Het einde van 2019 werd overschaduwd door de dood van mijn schoonvader. Het begin van 2020 door het nieuws dat mijn schoonmoeder longkanker bleek te hebben. Ik lees in die dagen een aantal stripboeken uit de reeks De Kat van de Rabbijn, over een kat die kan praten nadat hij de papegaai van zijn baas heeft opgegeten.
Omdat de kat verliefd is op de dochter van de rabbijn, wil de kat joods worden. De rabbijn onderwijst hem. De kat begrijpt er weinig van. De rabbijn zegt dat de blik van de kat is vertroebeld door de westerse logos. ‘Een destructief denksysteem’, volgens de rabbijn. ‘Zij voorziet alles van een naam, een etiket, als om te zeggen: deze dingen maken deel uit van mijn systeem, ik heb ze begrepen.’
Maar de dingen zijn niet te begrijpen.
Ik lees ineens poëzie. Ik was nooit zo van de poëzie. Maar sinds de dood van mijn schoonvader ben ik ontvankelijk voor de omwegen die de taal kan de dingen te verwoorden die niet te begrijpen zijn. Ik word op een merkwaardige manier gegrepen door Awater, het lange verhalende gedicht van Martinus Nijhoff, over iemand die na de dood van zijn broer op zoek is naar een reisgenoot. En de gedichten van K. Michel krijgen me ook te pakken. Ik lees in een gedicht over de dood van zijn zus over een zwart ei dat door de graslanden rolt en ‘dat zo niets is als nergens maar kan zijn / zo niets als het gegaap van het heelal / maar slaap kan worden’.