Greenpeace was het eerste goede doel waar ik me ooit mee verbonden voelde. Als tienjarige vond ik hun acties tegen gemene zeehondenknuppelaars geweldig aansprekend. Meer dan 25 jaar vulde ik trouw acceptgiro’s in, tot mij bij het lezen van het ledenblaadje steeds vaker het gevoel bekroop dat ze van het padje geraakt waren. De acties werden misschien spectaculairder, op het onverantwoorde af, maar de effectiviteit was onduidelijk. Ik zei mijn lidmaatschap op.
Kennelijk bewaarden ze mijn gegevens bij Greenpeace niettemin goed, want in de affaire rond de Arctic Sunrise belden ze me op, ongetwijfeld met de gedachte dat mijn sympathie hernieuwd moest zijn. Ik legde uit dat ik, net als hun eigen oud-kapitein, weel snapte dat de Russen het schip hadden opgebracht en de bemanning gearresteerd. Daar wilde de telefoniste het liever niet over hebben.
‘Maar weet u eigenlijk wel waarom we daar protesteerden?’
‘Jazeker.’
‘Zou u het niet geweldig vinden als we erin slaagden de boringen daar te stoppen?’
‘Ik weet niet of jullie actie daaraan bijdraagt.’
Niet lang daarna kwam het gesprek tot een einde met de spijtige constatering van de telefoniste dat ik niet gevoelig was voor emotionele chantage. Een paar dagen later kreeg ik een brief. ‘Uw jaardonatie 2014′ stond erop. In de brief trok Greenpeace de credits voor het voorkomen van olieboringen op Antarctica naar zich toe en nam het op zich dit ook voor de Noordpool te gaan regelen. ‘Wij geloven erin. U ook?’ las ik. Er zat alvast een acceptgiro bij.