ANALYSE - Valt er iets te lachen in de beeldende kunst? Een echte, volle lach? Hoe zit het daar mee? Toegegeven, om de beeldende kunst zelf viel (en valt) soms best wel wat te lachen. Die riep in het verleden nog wel eens besmuikt gegniffel of honend en denigrerend geproest op. Denk maar aan de schimpscheuten aan het adres van de eerste impressionisten of de naoorlogse abstract-expressionistische experimenten van COBRA.
Maar hoe zit het met de lach in de kunst zelf? Kan er eigenlijk wel een lachje af op het canvas? Loop in gedachten de kunstgeschiedenis eens na. Vanaf de prehistorie via de Babyloniërs naar de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen. De kunst maakt zich steeds meer los uit statische schema’s en formules. Bewegingen en gebaren worden steeds levendiger en levensechter. De figuur bevrijdt zich gaandeweg uit het keurslijf van voorgeschreven poses.
Maar lachen?
Dat heeft allereerst praktische oorzaken. Het is moeilijk om bijvoorbeeld een glimlach te imiteren. Zelfs voor een portretfoto kost het de grootste moeite om een fractie van een seconde een overtuigende glimlach op het gezicht te krijgen. ‘Say “Cheese”’ is een trucje van de fotograaf. Maar voor een portretschilder gaat die vlieger niet op. Het zal voor een model niet meevallen een glimlach lange tijd vol te houden. Een onechte glimlach zal er nog onechter gaan uitzien en op den duur veranderen in een krampachtige grijns. Een neutraal gezicht is aanzienlijk makkelijker vol te houden.