Jonge wetenschappers kunnen een betaalde promotie doen om aan hun vaardigheden te werken. Voor jonge kunstenaars zou ook zo’n regeling moeten komen, zegt kunsthistorica Claudine de With.
RijksakademieOPEN 2011 afgelopen weekend in Amsterdam gaf weer een fantastisch beeld van het veelbelovende werk van jonge nationale en internationale kunstenaars. Maar bij de uitgang komt meteen de gedachte op zou er een editie in 2012 zijn?
Met het wegsnijden van postacademische instellingen als de Rijksakademie, de Ateliers, het Berlage Instituut voor veelbelovende architecten en de vele productiehuizen voor talentvolle toneelmakers, snijdt de regering in de wortels van het kunstbestel met onherstelbare schade als gevolg. Ieder jaar weer leveren deze instituten kunstenaars af die, doordat zij zich in alle vrijheid in een stimulerende werkomgeving kunnen ontwikkelen, een kans krijgen op de meedogenloze arbeidsmarkt.
Ook voor deze regering is de stimulering van de kenniseconomie van belang voor een innovatief en creatief klimaat. Dat ze daarbij inzet op grotere verantwoordelijkheid, meer burgerinitiatieven en ondernemerschap is positief. Alleen gaat deze vlieger niet op wanneer we het hebben over de broedplaatsen van nieuw talent.
De overheid kan haar handen niet van het ontwikkelen van toptalent in de kunsten terugtrekken. Net als wetenschappers zijn kunstenaars na hun afstuderen uiterst kwetsbaar. Ik, als wetenschapper, krijg vier jaar de tijd om mij tijdens een promotietraject met een redelijk salaris te ontwikkelen tot een volwaardige wetenschapper. Die tijd hebben promovendi hard nodig om vaardigheden te ontwikkelen, een richting te vinden voor onderzoek, te publiceren, en ervaring op te doen in conferenties en seminars. De overheid neemt in dit geval wel haar verantwoordelijkheid. Voor kunstenaars, wiens wereld nog veel complexer is, is dit nog veel meer van belang. Ze hebben een broedplaats nodig waar ze samen met andere kunstenaars kunnen onderzoeken en ervaren hoe ze hun kunst waar kunnen maken.