De Belgische socialistische leider Hendrik de Man (1885-1953) kende ik als propagandist van de ethische, personalistische stroming in de midden 20e eeuwse sociaal-democratie die in Nederland vertegenwoordigd werd door onder andere dominee Willem Banning. De Man is hier daarnaast bekend vanwege zijn Plan van de Arbeid, een poging om de economische crisis tegen te gaan door vergaand staatsingrijpen. En ik wist ook nog dat De Man na de oorlog wegens collaboratie is veroordeeld. In de ontluisterende biografie Hendrik de Man. Een man met een plan laat Jan-Willem Stutje, die eerder een biografie schreef over Ferdinand Domela Nieuwenhuis, zien dat De Man ook al ver voor de oorlog verkeerde, noodlottige keuzes heeft gemaakt.
Hendrik de Man, afkomstig uit een Antwerps bourgeois milieu, is in de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog actief in de socialistische jeugdbeweging. Het is de enige periode in zijn leven dat hij direct betrokken is bij de massa van de arbeiders waarvoor de socialistische beweging opkomt. Hij is dan ook nog internationalist en staat in contact met Duitse socialisten zoals Karl Kautsky. Als de oorlog uitbreekt is het gedaan met de internationale solidariteit en meldt hij zich als vrijwilliger. Hij ontpopt zich als militairist en treedt ook later nog eens vrijwillig in dienst als reservekapitein. Zijn deelname aan de oorlog heeft nog een ander effect. Hij neemt afstand van de werkende bevolking als beslissende kracht van de beweging. Een socialistische samenleving, zegt hij in 1919, is niet mogelijk met een proletariaat dat 'even miserabel, even zielloos, zonder enige behoefte aan cultuur en onwetend was als de Belgische arbeidersklasse van vandaag' (p. 89). Hij gaat zich vanuit dat elitaire standpunt bezighouden met de culturele verheffing van het volk en neemt in geschriften afstand van het marxisme.