Deze gastbijdrage hebben we overgenomen van Publiekrecht en politiek in het kader van de hier ook eerder gevoerde discussie over het opiniestuk van Baudet over EHRM.
Zelden trekt een debat van een studievereniging echt volle zalen, laat staan op maandagavond. Gisteren was dat in Leiden wel het geval toen Rick Lawson in debat ging met Thierry Baudet, naar aanleiding van diens NRC-artikel over het EHRM als bedreiging voor de democratie.
Baudet deed nogmaals zijn verhaal, wat erop neerkomt dat het supranationale mensenrechtenhof alleen bestaansrecht heeft als het een ‘zeer marginale rol’ speelt en zich alleen met zaken bezighoudt waarin fundamentele rechten in het geding zijn. Zo zou het hof ons land niet moeten lastig vallen met de vraag of een advocaat bij een politieverhoor aanwezig moet zijn (Salduz) of leraren moeten verbieden een corrigerende tik uit te delen. Met 100 zaken per jaar waarin het hof aan rechtsvorming doet, toont het zich een allesverslindend monster.
Lawson kraakte Baudets betoog door te wijzen op een serie onzorgvuldig- en onvolledigheden, zoals die deels ook al door Peters en Kapper aan de orde werden gesteld (democratische legitimatie, margin of appreciation). Hij wees op een serie zaken waarin het hof welbewust abstineert en aan de lidstaten zelf overlaat wat te doen (o.m. Pretty, Bankovic, Le Pen v. Frankrijk).
Gaandeweg bleek Baudets voornaamste grief te zijn dat het EHRM als supranationaal mensenrechtenhof haaks staat op de indeling van Europa en later de wereld in soevereine nationale staten sinds 1648. Zijn kritiek betreft in laatste instantie dan ook niet alleen het EHRM, maar ook de WTO, het Internationaal Strafhof en de EU. Kennelijk gaat Baudet uit van een nogal absoluut soevereiniteitsbegrip, waarbij voor de rechter naast de wetgever slechts een zeer beperkte rol bestaat, zoals onder het legisme.