Beperk Koehandel in de Eerste Kamer
Mooi was het niet. Dat stemmen voor de Eerste Kamer. Om restzetels te verdelen stemden allerlei Provinciale Statenleden op andere partijen. Maar waarom is dit stelsel eigenlijk zo? En kan het anders?
Het huidige stelsel is pas vier jaar geleden ingesteld. Daarvoor was er sprake van een stelsel met lijstverbindingen. Omdat de lijsten en de lijstverbindingen na de Provinciale Statenverkiezingen ingeleverd moesten worden, leidde dit ook tot “koehandel” met als doel om de coalitie of de oppositie van een meerderheid af te houden. De rekenmeesters van de partijen maakte zulke lijstverbindingen dat partijen hier optimaal van zouden profiteren. Ideologische verwantschap telde daarbij minder. Bijvoorbeeld: de PvdA en GroenLinks kunnen sterk ideologisch verwant zijn, maar als het qua zetels beter is voor de PvdA om zelfstandig te gaan, dan zal ze het doen. Het stelsel leidt dus ook tot bonte combinaties: het OSF (een verbond van regionale partijen), de VVD en D66 hadden toen een lijstverbinding. Nu werkte het OSF samen met de 50+, de VVD met de PVV en CDA en D66 met de PvdA. Het huidige stelsel zonder lijstverbindingen had als doel om deze koehandel te ondermijnen. Maar de mogelijkheid van strategisch stemmen was door de wetgever onderschat.
Waarom is er sprake van koehandel? In essentie omdat er restzetels zijn. Sommige partijen halen 1.4 zetel andere 2.6. Die 0.4 en de o.6 zetel moeten zo eerlijk mogelijk gedeeld worden tussen de partijen. Omdat er een lange tijd zit tussen de verkiezing van de Provinciale Staten en de Eerste Kamer, worden de lijsten met lijstverbindingen pas ingediend na de verkiezingen. Daardoor konden er in het verleden allerlei deals gesloten worden met lijstverbindingen en nu kunnen er dus lijsten worden ingediend (Koornstra) die op het eerste gezicht geen zetel zouden kunnen winnen.





Afgelopen woensdag belegde de Staten-Generaal een miniconferentie over kabinetsformaties in de oude vergaderzaal van de Tweede Kamer. Er was nogal wat staatsrechtelijk kaliber uitgerukt, waardoor het aardig werd om de interactie met de actieve politici te bestuderen. Het ging meteen al mis toen Mariette Hamer de termijn waarin de Kiesraad de verkiezingsuitslag officieel vaststelt en de oude kamer de geloofsbrieven van de nieuwe kamer onderzoekt, ‘de acht dagen’, aanwees als een grote veroorzaker van de problemen. ‘Als formalisme opgetuigde politieke onwil,’ haalde prof. Van den Berg meteen uit. Hamer trok zich verschrikt terug achter haar ‘worsteling’ met het probleem. Verbeet ondernam nog een reddingspoging door te vertellen over de onmogelijkheid om daags na de verkiezing fatsoenlijk met een kamerfractie te spreken, maar daarmee werd volgens mij juist een heel ander nut van de acht dagen bewezen. Van een geheel andere orde was Senator Arjan Vliegenthart. Hij combineerde scherpe politieke stellingname met inhoudelijke kennis, en schudde waar nodig ook nog even Kuypers ontbinding van de Eerste Kamer uit de mouw. Eigenlijk had hij naast Kox in de Staatsrecht Senator Stemwijzer voor de SP moeten zitten.