Verloren Oudheid | Wie waren de Assyriërs?
COLUMN - Ons verhaal begint in Mesopotamië, het land tussen de Eufraat en de Tigris. De Soemeriërs hadden het gebied tussen 4000 en 2300 v. Chr. gedomineerd, maar onder Sargon van Akkad (r. 2340-2278 v. Chr.) hadden de Semitisch sprekende Akkadiërs de macht overgenomen. In de loop van het tweede millennium v. Chr. ontstonden in Mesopotamië twee Akkadische koninkrijken: Assyrië in het noorden en Babylonië in het zuiden. Babylonië was, mede dankzij de erfenis van de Soemeriërs, al vroeg uitgegroeid tot een centrum van wetenschap en religie, terwijl Assyrië vooral bekend stond als militaristisch. Omdat de Assyriërs zich regelmatig tegen naburige volken moesten verdedigen werd oorlog al vroeg een belangrijk onderdeel van de Assyrische ideologie. De Assyriërs zagen het universum als een chaotisch strijdtoneel waarin zij, onder de bescherming van de god Ashur en onder leiding van hun koning, de goddelijke orde moesten handhaven.
Een veredelde roversbende?
Uiteraard deelde niet iedereen hun ideologie. In de ogen van hun vijanden waren de Assyriërs waarschijnlijk weinig meer dan een veredelde roversbende. Sinds de veertiende eeuw v. Chr. organiseerden de Assyriërs jaarlijks veldtochten naar omliggende gebieden: de Armeense hooglanden, het Zagrosgebergte, de kusten van de Middellandse Zee en Babylonië. Met hun enorme leger paradeerden de Assyrische koningen door deze gebieden, daarbij tribuut eisende van de plaatselijke vorsten. Deze tribuut moet niet gezien worden als een belasting, maar als een eerbetoon waarmee de vorsten aangaven de koning van Assyrië als hun meerdere te erkennen. Vrijblijvend was deze tribuut echter niet. Vanwege de militaire dreiging stuurden de meeste vorsten direct hun tribuut zodra de koning in aantocht was. De koninkrijken die weigerden te betalen werden meestal onder de voet gelopen door het superieure Assyrische leger, dat hun akkers plunderde, hun steden plat brandde en hun leiders op de meest gruwelijke manieren ter dood bracht. Wanneer de Assyriërs echter weer vertrokken waren, gingen de plaatselijke vorsten weer hun eigen weg.