Het militair-industreel complex. Het klinkt sinister en zelfs vele non-aluhoedjes hebben lang gedacht dat zij stiekem de wereld bestuurden. De zeer innige verbondenheid tussen voormalig vice-president Dick Cheney en het bedrijf Halliburton was wat betreft weinig verrassend. Kennelijk is de positie van de militaire bedrijven in de Verenigde Staten de laatste tijd echter verslechterd. Gisteren leed het complex een gevoelige nederlaag. De Amerikaanse Senaat stemde met 58-40 in met een amendement om 1,75 miljard dollar bij de F-22 weg te halen. De stemming was een resultaat van tegenstand van beide partijen; 42 Democraten, de socialist Bernie Sanders uit Vermont en 15 Republikeinen. Republikeinse presidentskandidaat John McCain liep na de stemming bijkans high-fivend richting de persruimte, samen met zijn mede-initiatiefnemer, de Democratisch Senator Levin uit Michigan.
President Obama beschouwde het amendement als een overwinning en dreigde een initiatief vanuit het Huis van Afgevaardigden om het amendement om te keren te vetoën. Hij gebruikt het geld dat vrijkomt liever om de Amerikaanse grondtroepen met 22.000 man uit te breiden. Hoewel het daarmee lood om ijzer lijkt – kisten in de lucht worden ingeruild voor kisten op de grond – is in werkelijkheid niets minder waar. Normaal gesproken waren dit soort enorm grote en prestigieuze wapenprojecten, die banen opleverden in heel veel staten, onaanraakbaar. Deze keer koos de Senaat echter niet voor het beste van het beste, maar voor een goed-genoeg oplossing in de vorm van de Joint Strike Fighter, en geld voor zaken die beter passen in de Amerikaanse lange termijn belangen, namelijk potentiële voeten op de grond. Een historische beslissing dus.