COLUMN, RECENSIE - Net zoals er kunstenaars bestaan die tijdens hun leven wereldberoemd zijn en later volledig vergeten worden, zo zijn er ook wetenschappelijke ontdekkingen die voor enorme beroering zorgen, voor een ware stortvloed aan artikelen en beschouwingen, en die nu volledig vergeten zijn.
Niet omdat het allemaal achteraf ‘niet waar’ bleek te zijn; de voornaamste oorzaak is onze vooringenomen geschiedschrijving. Een voorbeeld: in de wetenschapsgeschiedenis wordt de eerste helft van de achttiende eeuw beschouwd als het tijdperk van de natuurkunde, van Newton en Halley, van elektriseermachines, zwaartekracht en terugkerende kometen. Psychologie en antropologie zouden pas een eeuw later ‘ontstaan’. Maar een van de grote wetenschappelijke sensaties van die dagen lag juist op dat terrein. Het was ‘Wilde Peter’.
Een mens, of nog nét een mens, aangetroffen in 1724 in de buurt van Hamelen. Peter kon niet spreken en liep op handen en voeten. Hij ving en verslond levende vogels. Peter sloeg zichzelf op de borst als een aap, gromde (en sliep) als een hond. Kortom, Peter was een wonder.
Hij werd overgebracht naar Hannover, en vandaar naar Londen, als ‘bezit’ van koning George I. Het was vijf jaar na het verschijnen van Robinson Crusoe. Duizenden stroomden toe om deze ‘natuurlijke mens’ te zien. Peters komst was, zoals iemand zei, ‘opmerkelijker dan de ontdekking van Uranus’. En heel intellectueel Europa discussieerde over de vraag wat deze vondst betekende, wat hij ons kon leren over de mens, en over het dier in de mens.