De ‘onvermijdelijkheid’ van bezuinigingspolitiek
ANALYSE - Bezuinigingspolitiek is nooit neutraal of logisch. Niet in de jaren tachtig en nu ook niet. Dat veel economen suggereren dat economische politiek gebaseerd kan worden op een wetenschappelijke en objectieve analyse is aanvechtbaar, volgens hoogleraar Duco Hellema.
Ook eind jaren zeventig, begin jaren tachtig verkeerde de Nederlandse economie in een ernstige crisis. De werkloosheid was groot en zou tegen het midden van de jaren tachtig zelfs oplopen tot een miljoen, dit nog afgezien van de honderdduizenden die in de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zaten. Tevergeefs trachtten de kabinetten-Van Agt (1977-1982) de economie met stimuleringsmaatregelen weer op gang te brengen. Noodzakelijke bezuinigingen werden tweede helft jaren zeventig nog voor een belangrijk deel geblokkeerd door krachtige maatschappelijke oppositie, niet in de laatste plaats van de kant van de vakbeweging.
In 1982 trad het eerste kabinet-Lubbers aan, dat een harde saneringspolitiek doorzette (door met name een straffe beperking van de collectieve uitgaven). De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) sloot in hetzelfde jaar met de werkgevers het befaamde Akkoord van Wassenaar, gericht op loonmatiging en herverdeling van werk. Dat leverde succes op: het in de voorafgaande jaren (vooral tijdens de kabinetten-Van Agt) sterk gestegen begrotingstekort zou weer beginnen terug te lopen. De werkgelegenheid herstelde zich overigens aanvankelijk nog nauwelijks; dat zou pas in de tweede helft van de jaren tachtig gebeuren.