Passen de geesteswetenschappen nog aan de universiteiten? Voor één vak weet ik het antwoord: voor de oudheidkunde is dit kwestieus aan het worden. De verdere financiering daarvan is namelijk in strijd met het doelmatigheidsbeginsel, omdat de burger voor zijn belastingafdracht slechts oppervlakkige boekjes terugkrijgt. Er zijn enkele goede uitzonderingen, maar de best-verkopende boeken staan vol fouten.
Extra erg is dat de oudheidkundigen de meer geïnteresseerde belangstellenden in de steek laten. Nooit leggen academici uit wat hun methoden zijn. Dan moet je er niet van opkijken als mensen gaan denken dat iedereen wel een geschiedenisboek kan schrijven. De opkomst van kwakhistorici, die een belangrijk deel van de markt hebben overgenomen, is te verklaren doordat oudheidkundigen hun vak inadequaat uitleggen. Zo ontstaan steeds meer zichtbare fouten en krijgen steeds meer mensen een steeds lagere dunk van het vak.
Als je dit met oudheidkundigen bespreekt, zoals ik deed toen ik De klad in de klassieken schreef, geven ze verschillende antwoorden. Dat het populariseren niet hun taak zou zijn, is een leugen. De overdracht staat genoemd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Dat de oudheidkundigen er niet voor betaald krijgen, is wel waar, maar wie dit zegt, zegt ook dat hij niet wil profiteren van de enorme markt. Elke cent die verdwijnt in de portemonnee van een kwakhistoricus, had óók onze universiteiten ten goede kunnen komen, mits de academici boeken zouden hebben geschreven die wél goed zijn.