Voorstellen Nationale Conventie – 14
Hierbij het veertiende deel van de behandeling van de voorstellen van de Nationale Conventie. (Zie toelichting bij deel 1).
14. Regel de bevoegdheid van de Minister-president om ministers en staatssecretarissen voor te dragen voor benoeming en ontslag.
Toelichting Nationale Conventie:
De positie van de Minister-president brengt met zich dat hij de eindverantwoordelijkheid moet dragen voor de samenstelling van het kabinet en de taakverdeling tussen de leden van het kabinet. Dit zou in de Grondwet tot uitdrukking moeten worden gebracht door vast te leggen dat benoeming en ontslag van ministers en staats secretarissen geschiedt op voordracht van de Minister-president.
Deze bevoegdheid, die als vanzelfsprekend gepaard gaat met een beslissingsbevoegdheid over de taakverdeling, bepaalt in niet onbelangrijke mate de leidinggevende positie van de Minister-president. Een wijziging van de Grondwet in deze zin versterkt de formele positie van de Minister-president. Het past bovendien in de lijn van de voorstellen voor wijziging van de formatieprocedure.
Of de Minister-president in de praktijk in staat is daadwerkelijk te beslissen over de samenstelling en de taakverdeling van het kabinet, zal moeten blijken. Het is onwaarschijnlijk dat coalitiefracties hun zeggenschap over de samenstelling van de regering helemaal zullen willen prijsgeven. Maar het is zeker denkbaar dat bij de besluitvorming over de samenstelling van een kabinet een nieuw evenwicht wordt bereikt, waarin het oordeel van de Minister-president een zwaarder gewicht heeft dan nu het geval is.
Het past bovendien in de voorstellen voor wijziging van de formatieprocedure dat de formateur meer invloed heeft op de samenstelling van het kabinet.