OPINIE - Vorige week maandag hadden wij de eer om aan te schuiven als tafelwetenschappers bij de Avond voor Wetenschap en Maatschappij. Dat is een jaarlijks terugkerende avond in de Ridderzaal aan het Binnenhof in Den Haag, waarvoor wetenschappers en de elite van Nederland uitgenodigd worden om over het belang van de wetenschap voor de samenleving te praten. Per tafel zitten er zo’n 12 tafelgasten uit de politiek, het bestuur, bedrijfsleven, media, cultuur en wetenschap. Twee tafelwetenschappers – doorgaans een hoogleraar die dan een energieke en getalenteerde promovendus mag meebrengen (charmant betiteld als “side-kick”), krijgen 10 minuten de tijd om een stelling te verdedigen, waarna de tafelgasten er over kunnen discussiëren.
De vraag die we gevraagd werden te beantwoorden, was welke grote vraag ons vakgebied de komende 20 jaar zal beantwoorden? Ons antwoord op deze vraag is dat er niet zo’n vraag bestaat, maar dat heeft ons er niet van weerhouden om een direct hieraan gerelateerde stelling te verdedigen. Wie ons verhaal wil horen, leze verder!
Wat zijn de grote uitdagingen waar de mensheid nu mee geconfronteerd wordt, en waar de wetenschappen misschien een rol kunnen spelen in het zoeken naar oplossingen?
Waarschijnlijk hebben we allemaal een andere top tien van meest urgente problemen, maar toch zullen er een aantal uitdagingen bij velen van ons bovenaan staan. Een eerste maatschappelijke uitdaging is de vraag hoe we de aarde leefbaar kunnen houden in een context van de uitputting van niet-hernieuwbare grondstoffen en een groeiende wereldbevolking (minstens 11 miljard mensen tegen het einde van deze eeuw). We hebben het dan over uitdagingen op het raakvlak van ecologische duurzaamheid, klimaatsverandering, energietransitie, consumptiepatronen, mondiale ongelijkheden, en demografische veranderingen. Een tweede maatschappelijke vraag gaat over hoe we conflicten tussen groepen zoveel mogelijk kunnen vermijden, voorkomen en oplossen, gegeven de botsende religies en ideologieën die verschillende groepen aanhangen, en de rechten die ze op basis daarvan menen te hebben. Nog een andere vraag is hoe we de wereld zo kunnen inrichten dat de zwaksten maximaal beschermd worden. En ten slotte, is de huidige vorm van het kapitalisme het best denkbare en haalbare economische systeem dat mensen kunnen realiseren?
Onze stelling is dat elk van deze uitdagingen of vragen een normatieve component hebben, en dat daarom voor het begrijpen en oplossen ervan ook de inbreng van de morele filosofie of ethiek nodig is. Een belangrijke opdracht die de ethiek de komende 20 jaar dan ook op zich moet nemen, is om haar expertise bij te dragen aan het ontwikkelen van perspectieven op wat wij kunnen en moeten doen in het licht van complexe maatschappelijke vraagstukken die even complexe maatschappelijke antwoorden vereisen.
Voor velen lijken zulke problemen technische problemen, waarvan we de oplossing kunnen overlaten aan klimaatdeskundigen, onderzoekers in conflict studies, of economen. Dit is een vergissing, en indien de wetenschappelijke disciplines die deze uitdagingen bestuderen hun werk goed en grondig willen doen, zullen ze ook moeten samenwerken met de ethiek.
Waarom is dat zo? Om een antwoord te kunnen geven op die vraag, moeten we even nog eens helder voor de geest halen wat de filosofie doet (vooral dan in contrast met andere academische disciplines, ook al deelt de filosofie een aantal van haar taken met de andere geesteswetenschappen). En wat doet de ethiek of de morele filosofie in het bijzonder?
Ten eerste verrichten filosofen conceptueel werk. Zij vragen zich zaken af zoals: Wat is wetenschap? Wat is de eigenlijke taak van een universiteit? Wat is macht? Wat is democratie? Wat betekent democratie indien een deel van de mensen met belangen zelf onvoldoende voor die belangen kunnen opkomen (vb. kleine kinderen of geestelijk gehandicapten) of indien de mensen wiens belangen door de huidige mensen beschermd of beschadigd kunnen worden nog niet eens geboren zijn? (denk maar aan toekomstige generaties).
Zo kan de filosofie spiegels voorhouden aan de mens. Filosofen bevragen de kaders van ons denken, van ons beleid, van de verhalen die we aan onszelf verkopen om de handelingen die we verrichten te legitimeren (of, in gewone mensentaal, goed te praten). Daaraan gerelateerd: filosofen stellen vragen, vragen, en nog meer vragen. Waarom stellen we als wetenschapper of als bestuurder deze vraag, of concentreren we ons op dit vraagstuk, en niet op een andere vraagstuk, of waarom stellen we niet andere vragen? Dit leidt er vaak toe dat filosofen taboes doorbreken. Die taboes kunnen van de linkerkant of de rechterkant van het ideologische spectrum komen, dat maakt niet uit.
Ook gebruiken filosofen hun kennis van de logica en de drogredenen, en hun vaardigheden in het stellen van ongemakkelijke vragen om stellingen en argumenten die gemaakt worden in de samenleving te onderzoeken. Wij zoeken inconsistenties, non-sequiture’s, en onderscheiden tegenstellingen of dilemma’s van schijntegenstellingen en schijnbare dilemma’s.
De ethiek of morele filosofie specifieker gaat over normatieve uitspraken. Een belangrijk inzicht uit de ethiek is dat we continue voor ogen moeten houden wat de uiteindelijke doelen zijn waar mensen, praktijken, instituties op gericht zijn, en hoe deze zich verhouden tot de mogelijke middelen om deze doelen te bewerkstelligen. Vaak wordt dat onderscheid in het overheidsbeleid maar ook in onderzoek in de sociale wetenschappen en de maatschappijwetenschappen onvoldoende erkend. Dus als de economische discipline of het Centraal Planbureau beoordeelt hoe veranderingen in beleid en sociale instituties de economische groei beïnvloeden, dan stelt de ethicus de vraag: wat is het uiteindelijke doel hier? Economische groei is namelijk slechts een middel, en we zouden eerst in kaart moeten brengen wat alle legitieme belangen zijn van alle betrokken partijen, en weten hoe de doelen en de middelen zich tot elkaar verhouden, voor we kunnen oordelen of een beleidsvoornemen wenselijk is of niet.
De ethiek gaat dus over normatieve uitspraken. Normatieve uitspraken zijn evaluerend, en bevatten vaak morele oordelen of gaan over morele principes. Een voorbeeld van een evaluatie is: het wetenschapsbeleid is niet duurzaam en moet veranderen. Wie zo een oordeel uitspreekt, moet natuurlijk redenen geven waarom hij of zij dit denkt. Zo’n redenering of argument zou als volgt kunnen klinken: Door de huidige structuren van de wetenschapsfinanciering in Nederland gaat er onevenredig veel van het schaarse geld naar promovendi en tijdelijke postdocs en niet naar vaste aanstellingen, en kruipt er veel te veel hooggekwalificeerde tijd in het schrijven en beoordelen van onderzoeksaanvragen, waardoor promovendi en postdocs amper mogelijkheden hebben om door te stromen in het werkveld waarvoor zij zijn opgeleid, en diegenen die wel een vaste positie hebben bemachtigd onder te hoge werkdruk komt te staan. En daardoor dreigt een aantal van de kerntaken van de universiteit in gevaar te komen, en lopen de wetenschappers een onnodig risico op burn-outs.
Het is duidelijk dat zo’n uitspraak en de argumentatie die haar ondersteunt gestoeld is op het helder conceptualiseren van doelen en middelen en de verhouding tussen beide. De overtuigingskracht van het evaluatief oordeel dat het wetenschapsbeleid niet duurzaam is, is ten eerste afhankelijk van hoe de rol van de universiteit wordt geconceptualiseerd: van wat gedacht wordt dat de kerntaken van de universiteit zijn, wat het doel is van de universiteit. Ten tweede wordt zij bepaald door hoe de relatie tussen deze doelstelling en de middelen tot dit doel geïnterpreteerd wordt. Beide hebben normatieve elementen. Als wij vragen wat de doelstelling van de universiteit is, dan vragen we wat een universiteit kan en moet zijn – wij stellen niet de empirische vraag wat zij is. En als wij nadenken over de kwaliteit van mogelijke middelen om dit doel te bereiken, dan hebben wij het ook niet over een technisch probleem: aan een universiteit werken mensen, geen robots, en dat betekent dat de kwaliteit van het middel niet slechts bepaald kan worden op basis van hoe effectief zij bijdraagt aan het doel.
In de context van zo’n vraagstuk is het dan belangrijk dat de ethiek verschillende bijdragen levert. Bijvoorbeeld moeten ethici de relevante morele principes in beeld brengen; zo zou men bijvoorbeeld met Immanuel Kant kunnen stellen dat de grenzen van moreel toelaatbaar beleid daar liggen waar werknemers niet langer als waardevolle individuen, maar als inwisselbare middelen worden behandeld. In zo’n context draagt de filosofie een moreel principe aan, die een harde en universele grens van morele toelaatbaarheid formuleert. Maar het is ook belangrijk dat er politiek en sociaal filosofen zijn die maatschappelijke kritieken en voorstellen uitwerken, die niet direct zo’n harde universele status claimen maar eerder de conceptuele vooronderstellingen en morele implicaties van mogelijke perspectieven laten zien. Dan draagt de filosofie bij doordat ze laat zien welke argumenten voor welke oplossing pleiten (en welke niet), wat goede en wat slechte argumentaties zijn, en hoe verschillende oplossingen zich tot elkaar verhouden. Daar rolt dan niet direct een uniform standpunt uit over wat juist en onjuist is, maar ontstaat eerder inzicht in de complexiteit van vraagstukken en oplossingen en de morele overwegingen die een rol spelen in hoe wij hierover nadenken.
En daarin schuilt ook meteen het verschil tussen een filosofisch standpunt en een mening. Een filosofisch standpunt is gestoeld op redenen en argumenten waarvan wij moeten kunnen denken dat ze voor iedereen overtuigend zijn. Een mening is niet op zo’n manier begrensd, maar kan op van alles berusten – bijvoorbeeld ook op een onderbuikgevoel – en is in die zin subjectief.
Maar al bovengenoemde “tools” zet de filosofie natuurlijk niet alleen reactief, maar ook creatief in: zij levert ook concrete en inhoudelijke bijdragen aan het ontwikkelen van mogelijke toekomstperspectieven. Dat willen we illustreren aan de hand van het vraagstuk klimaatverandering.
Het is duidelijk dat klimaatverandering significante effecten zal hebben op de levens van toekomstige generaties. Het is onzeker of onze kinderen en kleinkinderen, laat staan generaties die verder in de toekomst leven, over een basisvorm van vrijheid en welzijn kunnen beschikken die ze toestaat een menswaardig leven te leiden. En als wij ervan uitgaan dat respect voor mensenrechten van ons eist dat wij verplichtingen hebben, niet alleen ten opzichte van mensen die toevallig nu leven maar ook ten opzichte van toekomstige generaties, dan rijzen allerlei vragen over wat wij nu kunnen en moeten doen. En dat zijn voor een belangrijk deel normatieve vragen.
Een belangrijke normatieve vraag is bijvoorbeeld: ‘wat is een menswaardig leven?’ Het lijkt duidelijk dat toegang tot schone lucht en water, beschikking over voedsel, en de vrijheid om in minimale zin voor jezelf te bepalen wat je denkt en doet, noodzakelijk zijn om een waardig leven te kunnen leiden. Maar bijvoorbeeld de mogelijkheid om van de natuurlijke omgeving op een esthetische manier te kunnen genieten? Kan iemand een menswaardig leven leiden in een geasfalteerde wereld, waarin een zondagse boswandeling niet tot de mogelijkheden behoort?
En meteen gerelateerd aan de vraag wat een menswaardig bestaan inhoudt, is natuurlijk de vraag wat voor verplichtingen dit dan van ons vereist, en met name ook hoe deze geïnstitutionaliseerd moeten worden. Als wij toekomstige generaties een leven in vrijheid en welzijn willen garanderen, zal dit betekenen dat de huidige generatie tot op zekere hoogte haar vrijheid en welzijn zal moeten inperken. Maar wie moet dat afdwingen? Zijn bestaande instituties, zoals bijvoorbeeld de nationale staat, de drager van verantwoordelijkheden naar de toekomst – of drukken deze een achterhaald idee uit van wat politiek is of zou moeten zijn, en hebben wij nieuwe instituties nodig, bijvoorbeeld supranationale instituties?
Maar misschien nog wel de moeilijkste filosofische vragen over verantwoordelijkheden ten opzichte van de toekomst hebben te maken met een fundamentele onzekerheid. Als wij daadwerkelijk een langetermijnperspectief willen ontwikkelen op wat we kunnen en moeten doen in het licht van klimaatverandering, moeten we verder denken dan wat we weten over de toekomst. We weten niet hoe de wereld er rond 2100 uit zal zien, laat staan nog een eeuw verder. De empirische wetenschappen geven ons de silhouetten van waarschijnlijke scenario’s, maar voor een belangrijk deel kunnen wij niet weten en ons slechts voorstellen hoe de toekomst eruit ziet.
Dat maakt het ingewikkeld om een concreet beeld te vormen van wat we nu kunnen en moeten doen. Maar tegelijkertijd is dat natuurlijk cruciaal. En precies hier spelen samen met empirische, juist ook conceptuele en normatieve overwegingen een rol. Hoe kunnen mensen succesvol handelen als ze geconfronteerd zijn met toekomstige onzekerheid? Empirisch onderzoek suggereert dat dit niet alleen bepaald wordt door hoe accuraat mensen zijn in het inschatten van de waarschijnlijkheid van toekomstige gebeurtenissen, maar juist ook door hoe creatief en flexibel ze zich kunnen verhouden tot verbeeldingen van mogelijke toekomstscenario’s. Dat zou betekenen dat het noodzakelijk is dat mensen zich kunnen verbeelden dat hun handelingen het mogelijk maken dat toekomstige generaties een menswaardig leven kunnen leiden, dat een productieve verhouding tot onze verbeeldingskracht noodzakelijk is om überhaupt gemotiveerd te kunnen zijn om klimaatvriendelijk te handelen.
Maar wat veronderstelt dat? Wat is een productieve verhouding tot de verbeeldingskracht? Wij kunnen ons van alles verbeelden – dat mensen zonder zuurstof kunnen leven, dat terraforming op alle omliggende planeten mogelijk is – maar het lijkt nogal twijfelachtig of het serieus nemen van zulke verbeeldingen bij zal dragen aan het succes van onze handelingen. Er lijkt een aanvullende reden nodig te zijn om bepaalde verbeeldingen serieus te nemen, en mee te nemen in hoe wij ons als handelende wezens oriënteren ten opzichte van de toekomst. En een bepaalde mate van waarschijnlijkheid lijkt hier geen reden genoeg. Misschien is gemeenschappelijk draagvlak eerder belangrijk – Martin Luther King is een exemplarisch voorbeeld van hoe een gedeelde droom, of beeld, van iets dat volledig onwaarschijnlijk geleken moet hebben, bergen kan verzetten en het waarschijnlijke verloop van de geschiedenis kan keren.
Maar hoe kunnen we begrijpen hoe dat werkt? Dat is een vraag die conceptuele en normatieve componenten heeft, en de geesteswetenschappen samen met empirische wetenschappen, politici, bedrijfsleven en maatschappelijke vertegenwoordigers moeten adresseren. Het is daarom belangrijk dat de wetenschappen ook in de toekomst kunnen blijven bloeien in Nederland, en niet vermorzeld worden door een wetenschapsbeleid dat alleen op korte termijn denkt of slechts in termen van technische oplossingen. En daarin speelt de filosofie een absoluut centrale rol. Dat is de uitdaging die wij voor de komende 20 jaar aangaan.
Dit artikel van Dascha Düring en Ingrid Robeyns verscheen eerder op Bij Nader Inzien.
Reacties (22)
Ethiek of moraalwetenschap is een tak van de filosofie die zich bezighoudt met de kritische bezinning over het juiste handelen.
Het juiste handelen bestaat echter niet.
Het is zonneklaar dat de klimaatverandering voor het verschijnsel mens niet gunstig is. Een groot deel van de mensheid woont in een delta (waaronder ik) en aangezien ik geen vis ben kan het leven moeilijk worden voor mij door de klimaatverandering.
Vanuit MIJN EIGEN perspectief moeten we als de bliksem stoppen met het verstoken van fossiele brandstoffen.
Maar kijk eens naar het perspectief van de AARDE. Er wordt al miljoenen jaren ge-experimenteerd met levende wezens. Velen zijn al weer verdwenen. Dit noemen we evolutie. Maar de laatste tijd is er een verschijnsel wat we ‘mens’ noemen. Vanuit het perspectief van de AARDE is het verschijnsel ‘mens’ behoorlijk mislukt. Je zou de mens best een parasiet kunnen noemen. Veel soorten zijn al uitgeroeid door de mens!
Voor de AARDE is klimaatverandering helemaal geen probleem…
Zeker niet als daardoor de mens verdwijnt.
Juist handelen bestaat niet!
@1: “Het juiste handelen bestaat echter niet“.
Heb je het nu over een intrumenteel “juist” gedrag, of over een normatief, of moreel of ethisch “juist” gedrag?
@2
Ik heb het over ethiek. Daarbij denkt men na, filosofeert men over het juiste (goed) handelen. Als ik het artikel zo lees, wil men daar uitgebreid mee aan de slag. Maar daarbij wordt over het hoofd gezien dat het juiste gedrag, goed gedrag afhankelijk is van een perceptie. (de waarnemer)
De schrijvers delen de filosofie een ‘absoluut centrale rol’ toe, maar nemen daarbij de positie van de waarnemer helemaal niet in mee. Dat vind ik verbazingwekkend. Maar misschien behoren ze wel tot de mensen die zichzelf als het middelpunt (de waarnemer) zien.
@3: “Maar daarbij wordt over het hoofd gezien dat het juiste gedrag, goed gedrag afhankelijk is van een perceptie. (de waarnemer)”
Het is intussen natuurlijk wel zo dat elke moraalfilosofie, worth the name, universaliteit claimt. Bovendien is moraal/ethiek niet een mogelijk onderwerp van een “perceptie”. “Perceptie” betekent “waarneming” maar moraal valt niet waar te nemen (in de gebruikelijke zin des woords) omdat moraal eerder een aspect, of een soort kwaliteit van de wil is (en wel van de zgn. “Goede Wil”).
“De schrijvers delen de filosofie een ‘absoluut centrale rol’ toe, maar nemen daarbij de positie van de waarnemer helemaal niet in mee“.
Dat kan niet eens als je aan de moraal een universele betekenis toekent. (En als je die universele betekenis zou ontkennen, althans minstens voor het individu in kwestie, dan zou het voor dat individu geen moraal meer zijn.)
@4
Dat moet je me toch eens uitleggen. Hoe kan nou ELKE moraalfilosofie universeel zijn? Universeel wil zeggen; op iedereen betrekking hebbend. Het woord ‘elke’ suggereert al dat er meerdere zijn. Dus zelfs als ze tegenstrijdig zijn hebben ze betrekking op iedereen?
Moraal is gewenst maatschappelijk handelen. De waarnemer is degene die de desbetreffende moraal bedenkt en/of er mee instemt. Moraal is dus afhankelijk van perceptie.
Nogmaals terugkomend op die veronderstelde universele betekenis. Als moraal universeel zou zijn, dan zou er geen tegenhanger zijn. Bijvoorbeeld homoseksualiteit wordt in sommige landen, bevolkingsgroepen, als onwenselijk handelen gezien. In Nederland kennen we de pendant dat homoseksualiteit de samenleving geen enkele schade berokkent. Moraal kan niet bestaan zonder tegenhanger. Moraal is dus een keuze.
@5 Ethische claims hebben doorgaans een universele pretentie: verkrachting is altijd en overal fout; homoseks an sich zou nooit of te nimmer een probleem moeten zijn; slavernij is altijd al verkeerd geweest.
Daar vallen wel uitzonderingen op te bedenken: iemand doden is altijd en overal fout, behalve uit zelfverdediging; foltering is altijd en overal fout, behalve in een hypothetisch tikkende tijdbomscenario, maar dat komt in werkelijkheid vrijwel nooit voor; maar ook voor die uitzonderingen geldt dat ze universaliseerbaar zijn.
Nu is het wel zo dat verschillende en soms concurrerende waardenstelsels verschillende morele claims kunnen opleveren, maar die claims zijn doorgaans desondanks universeel.
De abolitionisten vonden slavernij moreel verwerpelijk, de slavenhouders vonden het moreel in de haak. Kannibalen vinden het oké om leden van vijandige stammen te doden en van hun lichaam te eten (en zo hun kracht in zich op te nemen), Europese kolonisatoren vonden het moreel verwerpelijk.
En dat roept steeds de vraag op: wie heeft er gelijk?
Idem met theorieën die morele oordelen proberen te verankeren in een coherente filosofie. Punt is alleen dat die doorgaans een deelaspect in morele overwegingen verabsoluteren en universaliseren.
Volgens Kant dien je de ander altijd als doel-in-zich te behandelen en nooit als louter middel-tot-iets-anders; en dien je altijd zó te handelen dat je zou willen dat anderen altijd en overal zouden handelen. Dit leidt hem er tot de stelling dat je zelfs niet mag liegen als een moordenaar je vraagt of zijn beoogde slachtoffer zich in jouw woning bevindt.
Utilitaristen vinden dat stom. Zij vinden dat het oordeel of een handeling ‘goed’ of ‘verkeerd’ is, afhangt van de vraag wat de consequenties van dat handelen zijn. Levert een handeling het meest mogelijke geluk op voor het grootste aantal bewuste wezens, dan valt een handeling aan te merken als ‘goed’.
Vraag die dat oproept, is dan wel: waarom zou de staat criminelen en bijstandstrekkers niet mogen doden om hun organen te gebruiken ten behoeve van productieve leden van de samenleving? Daar maak je namelijk een veeltal van mensen gelukkig mee.
Geen enkele morele filosofie voldoet dus, aangezien ze steeds een deelaspect van de werkelijkheid verabsoluteren.
@6
Daar ben ik het mee eens. Hoewel je in je reactie soms wat anders lijkt te beweren. Wij twee kunnen hier wel even in een paar seconden eens worden dat homoseks geen enkel probleem is. Ik vind het zelfs verbazingwekkend dat iemand er uberhaupt anders over kan denken. M.a.w. ik vind het verbazingwekkend dat er een tegenhanger is van mijn c.q. ons denkbeeld. Toch is die er. En ons denkbeeld (moraal zo je wilt) kan alleen bestaan omdat er een tegenstrevend denkbeeld is.
Verschillende morele claims zijn doorgaans universeel?
Is dit geen contradictio?
Het woord ‘wie’ is fout in deze vraag. Als het over morele kwesties gaat zou er geen wie moeten zijn die gelijk heeft.
Moraal zou het persoonlijke moeten overstijgen. Maar dat doet het niet.
@6: “Dit leidt hem er tot de stelling dat je zelfs niet mag liegen als een moordenaar je vraagt of zijn beoogde slachtoffer zich in jouw woning bevindt“.
Dat is een oversimplificatie van Kants positie. Deze vaak gehoorde misvatting is gebaseerd op een enerzijds te oppervlakkige lezing van Kants “Über ein vermeintes Recht aus Menschenliebe zu lügen” en anderzijds op een (te) beperkt begrip van het bouwwerk van Kants filosofie als geheel. Zie http://www.korpora.org/kant/aa08/426.html voor de oorspronkelijke tekst waar het over die moordenaar in huis gaat. (Zijn bouwwerk van de moraalfilosofie wordt eerder uiteengezet in twee belangrijker werken). Men ziet daar altijd de voetnoot over het hoofd waar hij uitdrukkelijk laat weten het (slechts) over de “ Rechtspflicht die Rede” te hebben en waar hij (expliciet) zegt het een en ander niet uit te kunnen breiden tot de ethiek.
@8 Die voetnoot heeft betrekking op een deelargumentatie, dat waarachtigheid in uitspraken “formele plicht” van de mens is tegenover om het even wie.
Zijn rechtsfilosofische redenering daarbij is dat het een mooi zooitje zou worden in het maatschappelijk verkeer als men maar raak zou liegen. Elke overeenkomst zou waardeloos worden.
Daarvan zegt hij dan in die voetnoot: ik bekijk het nu even zuiver rechtsfilosofisch, met het oog op wat je een ander verschuldigd bent; wat je aan jezelf verschuldigt bent, het terrein van de ethiek, daar valt ook van alles over te zeggen, maar dit argument heeft daar even geen betrekking op.
Kant is in het vervolg echter vrij duidelijk over de vraag of je überhaupt ooit een leugentje om bestwil mag vertellen. Nee, dat mag niet. Nooit zelfs:
Zijn argumentatie voor die stelling is alweer rechtsfilosofisch (hij opponeert dan ook tegen Benjamin Constant, een politicus die artikelen schreef op het gebied van staatsrecht en politieke filosofie):
Als je een leugen vertelt, ben je voor alle daaruit voortkomende gevolgen verantwoordelijk (en daarmee juridisch aansprakelijk), terwijl je die gevolgen helemaal niet kunt overzien. Stel, je denkt een moordenaar de verkeerde kant uit te sturen, maar zijn beoogde slachtoffer is inmiddels het raam uit gevlucht en toevallig ook die richting op gegaan: dan is het jouw schuld dat de moordenaar zijn slachtoffer vond.
U voelt wel, dat is natuurlijk een beetje een gelegenheidsredenering. Want je kunt de gevolgen net zo min overzien als je de waarheid vertelt of stommetje speelt. Misschien maak je ‘m wel kwaad en vermoordt hij niet enkel z’n beoogde slachtoffer, maar ook jou, waardoor je vrouw en kinderen zonder inkomsten zitten en tot armoede vervallen?
Dus waar komt die strenge moraal van Kant dan vandaan, als het niet op grond van de gelegenheidsargumenten in het artikel zelf is? Wel, uit zijn ethiek natuurlijk! Dat ligt enorm voor de hand.
Meneer Kant toont zich in die ethiek gewoon een strenge Lutherse dominee onder de pruik van de Verlichtingsdenker, die zich louter op de natuurlijke rede beroept. Piëtistisch opgevoed, hè, dan krijg je dat.
@7 Nee, maar wellicht drukte ik me niet duidelijk genoeg uit. Wanneer ik zeg dat een morele claim universeel is, dan bedoel ik daarmee niet zozeer dat die claim universeel (dwz. door iedereen, altijd en overal) gedeeld wordt, maar dat de claim de pretentie heeft universeel geldig te zijn.
Iemand die beweert dat slavernij of verkrachting moreel verwerpelijk is, bedoelt daarmee immers niet enkel dat slavernij of verkrachting moreel verwerpelijk is in een beschaving die daar ook zo over denkt, maar dat slavernij en verkrachting altijd en overal verkeerd zijn en dat eigenlijk altijd al zijn geweest.
Dus de oude Egyptenaren, Babyloniërs, Grieken, Romeinen, Chinezen, Azteken, Arabieren, etc. die slavernij praktiseerden, deden daarmee vele miljoenen mensen onrecht, al zagen zij dat zelf uiteraard anders. Hun waardenstelsels deugen op dit punt niet. Dat is de implicatie van de morele claim dat slavernij moreel verwerpelijk is.
Vroeger deed men dat – en in sommige contreien bezondigt men zich er nog steeds aan – en gaf men daar allerlei rechtvaardigingen voor, maar die rechtvaardigingen kloppen niet. Onze waarden vandaag zijn beter dan hun waarden. En de waarden van onze verre nazaten zullen hopelijk beter zijn dan de onze (bijv. op het gebied van de behandeling van dieren).
@10
Zoals ik je interpreteer is ethiek dus een kwestie van voortschrijdend inzicht. Dat houdt in dat (zoals je eigenlijk zelf al zegt) onze ethiek niet deugt. Dat ethiek eigenlijk nooit kan deugen. De oude Egyptenaren, Babyloniërs, Grieken, Romeinen, Chinezen, Azteken, Arabieren hadden vast hun redenen om slavernij te praktiseren.
Zo zien we -de loop van de geschiedenis afgaande- dat je met ethiek niet veel kunt. We stellen steeds onze eigen visie centraal.
En daaruit wordt dan iets gebrouwen wat we moraal noemen. En die visie is nog afkomstig uit toevallig gebeurtenissen ook. Een mooi voorbeeld is de ethiek zoals die voortkwam uit WO2. Iedere etniciteit is gelijk was de ethische opvatting. Die is momenteel behoorlijk aan het kantelen. M.a.w. we veranderen de ethiek ook nog eens naar gelang de omstandigheden.
@5: “Hoe kan nou ELKE moraalfilosofie universeel zijn?”
Dat zei ik niet he? Wat ik zei is dat je universaliteit zou moeten kunnen claimen. Kun je dat niet, dan is je filosofie nog niet áf. (Zoals een schilder van een schilderij kan vinden of het áf is of niet). Je kunt overigens geen buitenfilosofische criteria aanleggen (zoals jij lijkt te willen doen) om de universaliteit van deze of gene filosofie te beoordelen.
“Moraal is gewenst maatschappelijk handelen. De waarnemer is degene die de desbetreffende moraal bedenkt en/of er mee instemt. Moraal is dus afhankelijk van perceptie“.
Daar ben ik het niet mee eens. Moraal is een voorstelling van goed en kwaad of goed en slecht. Er is daar wel plaats voor een individu maar niet voor een waarnemer. Moraal valt niet waar te nemen omdat het iets van je filosofie en (vooral) van je wil is. Het is een voorstelling binnen je filosofie die maatgevend is voor wat je wilt en/of kunt willen (zonder tot amoraliteit of zelfs immoraliteit te vervallen).
“Moraal kan niet bestaan zonder tegenhanger. Moraal is dus een keuze“.
Je zegt hier twee dingen die gescheiden zijn door de punt ertussen. Met beide zou ik het eens zijn (“Moraal” heeft zelfs twee tegenhangers: “immoreel” en “amoreel”), ware het niet dat je het woordje “dus” gebruikt en daarmee de te claimen universaliteit van je filosofie lijkt te willen ontkennen. Dat woordje snap ik niet. Op de een of andere manier krijg ik de indruk dat je onuitgesproken allerlei empiristische of manicheistische dingen in je filosofie hebt binnengesmokkeld.
@7: “En ons denkbeeld (moraal zo je wilt) kan alleen bestaan omdat er een tegenstrevend denkbeeld is“.
Is dat geen Manicheïsme?
@9: Je hebt weliswaar een prachtige quote in het Duits neergezet, maar heb je de volgende regel ook gelezen? Jouw quoot is namelijk niet de finale conclusie maar het stuk gaat gewoon door. In die volgende regel laat Kant namelijk blijken dat Constant (zijn opponent) best wel een goede positie inneemt, maar dat hij (en dat blijkt dan weer uit het vervolg daarna) het alleen maar niet eens is met de behandeling van de mittlere Grundsatz door Constant waardoor de universaliteit van de filosofie als geheel in het gedrang lijkt te komen (en dat is dan de echte conclusie en is dan ook de laatste regel van het stuk).
P.S. (later toegevoegd) Eventuele meelezers kunnen misschien beter terecht op http://bgillette.com/wp-content/uploads/2011/08/KANTsupposedRightToLie.pdf waar de vertaling naar het Engels te vinden is.
@12
Dat is het probleem juist. Wie kan er universaliteit claimen?
Om dat wel te doen heb je idd buitenfilosofische criteria nodig.
Dat is het struikelpunt van ethiek.
Je neemt toch je voorstellingen waar? Ik als individu heb andere voorstellingen dan wie ook. En wat je laatste zin betreft: Ik gaf in #1 al aan met een voorbeeld dat als je het individu (jezelf) buiten beschouwing laat er niets meer te willen valt. In het artikel wil men de ethiek bij grote maatschappelijke problemen er bij halen.
Dus dan moet er wel sprake zijn van een gezamenlijke ethiek. En dat zie ik niet.
Ik ontken universaliteit in ethiek. Omdat er altijd sprake is van een keuze van het individu. Zou ethiek daadwerkelijk waarde hebben, dan zou ethiek altijd en overal toepasbaar moeten zijn.
Maar ethiek blijkt altijd weer persoons en/of tijdsgebonden.
Natuurlijk zijn er groepen van mensen die elkaar ergens in vinden.
Maar dat zegt ook niet zo veel.
@13
Dat zou kunnen, ik heb nog nooit gehoord van Manicheïsme.
Afgezet tegen de christelijke opvatting over goed en slecht ga ik voor de manicheïsche leer. Goed en slecht hebben elkaar nodig, net zoals kort en lang niet zonder elkaar kunnen bestaan. In mijn visie doet ethiek zoals we die in het westen kennen een duidelijke christelijke achtergrond zien. Ethiek spreekt uit wat goed is. En het slechte moet worden bestreden, verdreven en anders maar veroordeelt.
@15: “ In het artikel wil men de ethiek bij grote maatschappelijke problemen er bij halen.
Dus dan moet er wel sprake zijn van een gezamenlijke ethiek. En dat zie ik niet“.
Dat hoeft niet eens. Je doet net alsof ethiek een instrument zou zijn om door de problemen heen te snijden alsof het een scherp mes zou zijn, en dat dat mes bot zou worden als niet iedereen erachter staat. Maar zo zie ik het niet (en zo lees ik het artikel ook niet). We hebben verschillende (politieke) partijen in Nederland, ik verwacht niet eens dat ze dezelfde moraalfilosofie zouden delen. Wel kunnen ze op hun eigen (moraal)filosofie worden aangesproken, dat dan weer wel, lijkt me.
“Ik ontken universaliteit in ethiek. Omdat er altijd sprake is van een keuze van het individu…” & “…Natuurlijk zijn er groepen van mensen die elkaar ergens in vinden.”
Je doet net alsof universaliteit een kwestie van tellen en meten is, alsof je universaliteit ja/nee zou kunnen bepalen in een proces van het afwegen van onze opvattingen met die van deze of gene ander. Maar universaliteit slaat eerder op de algemene geldigheid van een manier van denken of van redeneren, kortom, van je filosofie. Maar dan moet je natuurlijk wel een filosofie hebben. Je kunt niet net doen alsof een tamelijk willekeurig bijeengeraapte set van waarden of wetten of voorschriften vergeleken kan worden met een filosofie die op grond van onderliggende principes probeert te bepalen wat Het Goede is en Het Kwaad. Individuele mensen, maar zéker groepen van mensen hebben er helemaal niets mee te maken, het onderwerp is immers filosofie en niet sociologie of antropologie.
@16 “Afgezet tegen de christelijke opvatting over goed en slecht ga ik voor de manicheïsche leer.”
Ik niet (ik zet moraalfilosofie überhaupt niet af tegen deze of gene Christelijke opvatting)
“Ethiek spreekt uit wat goed is”
Maar de vorm ervan is niet die van een samenraapsel van wetten en voorschriften. (zoals bij, meen ik, de meeste andere volkeren en culturen). Het gaat juist om de onderliggende principes (en alleen daar kan universaliteit uit voortvloeien).
@14 Je draait maar steeds heen om wat Kant gewoon klip en klaar stelt en veronderstelt in dat artikeltje, en dat is dat mensen de heilige plicht hebben om desgevraagd altijd en overal de waarheid te spreken.
Dit leidt tot allerlei bizarre conclusies, waar jij Kant kennelijk voor wil afschermen, alsof hij die conclusies niet voor zijn rekening neemt (wat Kant in dat stuk dus gewoon wél doet).
Zo moeilijk is het niet. Benjamin Constant schreef een artikel waarin deze de stelling verdedigt dat niet iedereen recht heeft op de waarheid – een moordenaar op zoek naar zijn slachtoffer bijvoorbeeld. Constant heeft daar bepaalde argumenten voor. Kant tracht die argumenten omver te halen, want Kant vindt dat je nooit en te nimmer mag liegen.
Dat komt voort uit zijn – zeer consistente maar daarom niet minder incorrecte – ethische stelsel.
Het viel me al eerder op dat jij dat Kantiaanse stelsel door dik en dun verdedigt en daar steeds op terugvalt. Je toont je daarin wat dat betreft net het spiegelbeeld van een orthodoxe gelovige die zijn of haar heilige teksten en geloofsdoctrines door dik en dun verdedigt.
Er zullen echter maar weinig mensen zijn die het met Kant eens zijn dat als de Duitsers aan je deur kloppen om te vragen of zich soms onderduikers in het huis bevinden, je niet tegen hen mag liegen. Het handelen laat zich nu eenmaal niet enkel voorschrijven door een abstracte plichtenleer, maar ook door de te verwachten consequenties van je handelen.
En andersom: zelfs al zou bepaald handelen het grootste welbevinden voor het meeste aantal wezens met gevoel met zich meebrengen, dan zijn er nog dingen die je in geen geval mag doen. Zou je een kind dood mogen martelen als dit wereldvrede, geluk en welvaart voor miljarden mensen met zich zou brengen? Ik denk dat de meeste mensen daarvoor terug zouden schrikken.
Zowel Kant als de utilitaristen verabsoluteren derhalve deelaspecten van de werkelijkheid, en dat leidt tot absurde conclusies; vandaar dat zowel kantianen als utilitaristen die consequenties steeds moeten proberen af te wenden met hulpredeneringen die weinig overtuigend zijn en hun ethische systeem verrommelen.
@18: ‘Er zullen echter maar weinig mensen zijn die het met Kant eens zijn dat als de Duitsers aan je deur kloppen om te vragen of zich soms onderduikers in het huis bevinden, je niet tegen hen mag liegen‘.
Je snapt je positie niet goed. Ik spreek jouw interpretatie tegen omdat je het eigenlijke onderwerp over het hoofd ziet, niet je eigen interpretaties volgt maar kennelijk die van anderen napraat en omdat je bovendien niet het hele stuk in kwestie (laat staan de rest van zijn werk) gelezen schijnt te hebben. Eerder hadden we het al over de voetnoot die de (beperkte) reikwijdte aangaf van zijn idee over de plicht (in dit soort situaties), en nu blijk je, ondanks dat ik je er expliciet op wees, het volgende over het hoofd gezien te hebben. Vertaal deze zin nou eens voor me svp :
‘Wohldenkend und zugleich richtig ist hiebei Hrn. Constants Anmerkungüber die Verschreiung solcher strenger und sich vorgeblich in unausführbare Ideen verlierender, hiemit aber verwerflicher Grundsätze.‘
Los van dit alles, je bent zelf meer geneigd tot een zeker systeemdenken dan ik en misschien ook nog wel meer dan Kant. Dit blijkt uit je volgende uitlating elders op deze pagina waar je de wens tot universaliteit op de volgende manier tot uiting brengt (alsof het al een feit is namelijk) : “…maar ook voor die uitzonderingen geldt dat ze universaliseerbaar zijn.” . Ik ben daar niet zo stellig over.
@19 Ik ga helemaal niets voor jou vertalen, Morika. Je kunt er wel een zinnetje uitlichten dat doet schijnen dat Kant in dat artikel niet betoogt dat het moreel verwerpelijk is te liegen, ook wanneer dat mensenlevens in gevaar brengt, maar hij benadrukt dat in dat stuk toch echt keer op keer op keer (inclusief dat de consequenties je niet aangerekend kunnen worden als je de waarheid spreekt, maar wel als je liegt).
De filosofe Helga Varden, die ook op jouw lijn zit wat betreft het filosofische perspectief van waaruit Kant in Von ein vermeintes Recht… argumenteert, komt desalniettemin tot de conclusie dat Kant het moreel verkeerd vindt te liegen.
Weliswaar niet omdat anderen een recht op de waarheid zouden kunnen claimen, maar omdat je door te liegen het weefsel van de samenleving ondermijnt.
Lood om oud ijzer, zeg ik dan. Het blijft een absurd standpunt.
@20: “Ik ga helemaal niets voor jou vertalen, Morika“.
Daar was ik al bang voor, dat je de oorspronkelijke tekst niet helemaal snapt. Daarom was ik trouwens in #14 al zo bereidwillig om door te linken naar een vertaling. Kant zegt dit: “Monsieur Constant remarks thoughtfully and correctly with regard to the decrying of such principles that are so strict as to be alleged to lose themselves in impracticable ideas and that are therefore to be rejected“. Nu kun je dit wel een los zinnetje noemen dat ik er (kennelijk onterecht in jouw ogen) “uitlicht”, maar het staat er wel, en dat is niet toevallig.
Andermans interpretaties napraten, geen eigen interpretaties hebben (want het originele werk niet gelezen) en dan de vingers in je oren en hard “Lalala” roepen als iemand je tegenspreekt, dat is ongeveer de figuur die me hier voor ogen komt.
@21 Ik heb dat artikel nu al drie maal gelezen: tweemaal in het Duits en eenmaal in de Engelse vertaling.
Kant stelt in dat artikel op ’tig verschillende wijzen dat het altijd verkeerd is om te liegen. Vóór dat zinnetje dat jij er uit licht en ná dat zinnetje dat jij er uitlicht.
Als jij wilt beweren dat Kant in dat artikel bedoelt te zeggen dat je best mag liegen als een moordenaar je het mes op de keel zet, dan is het aan jou om dat duidelijk te maken.
Dan zul je echter wel met iets meer moeten komen dan met dat ene uit de context gelichte zinnetje, waar overduidelijk een ‘Maar…’ op gaat volgen (hetgeen het dan ook doet).