COLUMN - Liberalen hebben het zwaar te verduren op Sargasso. Ze ontkennen wetenschappelijk onderzoek, zijn intellectueel failliet, oneerlijk, en dode liberalen zijn sympathieker dan levende. Tegelijkertijd zal het de oplettende lezer opgevallen zijn dat Duopolie vaak weinig opheeft met overheidsingrijpen, zelfs in de financiële sector. Waar komt die onenigheid vandaan?
Allereerst is de tegenstelling markt-overheid niet absoluut. Goed werkende markten kunnen niet bestaan zonder overheid. Eigendomsrechten moeten worden beschermd, kartelvorming tegengegaan, en zonder een goede infrastructuur kan er van een markt nauwelijks sprake zijn. In plaats van een absolute tegenstelling gaat het dus om nuances in de hoeveelheid overheidsinmenging in de markt. Dit is vooral afhankelijk van het gewicht dat je geeft aan overheidsfalen.
Net zoals markten kunnen falen, kunnen ook overheden dat. Overheden hebben weinig prikkels tot efficiëntie, zijn onderhevig aan politieke belangen en leiden via belastingen tot gedragseffecten. Prijzen vormen een krachtig allocatiemechanisme: degene die het meest wil betalen voor een product, koopt het product. En prijzen geven prikkels: hogere prijzen stimuleren concurrentie, zodat degene die het product het goedkoopst aan kan bieden het product produceert. Wanneer de overheid ingrijpt, gaat dit mechanisme deels verloren. In de financiële sector kun je dan bijvoorbeeld denken aan grote banken die een concurrentievoordeel hebben omdat de overheid ze redt als ze failliet dreigen te gaan.
Daarnaast kan ingrijpen door de overheid samengaan met belangenverstrengeling. Het Ministerie van Financiën laat ABN AMRO dividend uitkeren om de staatskas aan te vullen, terwijl dat geld ook gebruikt kan worden om het eigen vermogen te vergroten. Toetreding tot de Nederlandse hypotheekmarkt is lastig omdat DNB zich vooral druk maakt om financiële stabiliteit in plaats van concurrentie. En af en toe wordt overheidsingrijpen gebruikt om de achterban van een politicus te steunen.
Overheidsfalen is daarbij een stuk moeilijker te zien dan marktfalen. Denk bijvoorbeeld aan de financiële crisis die voortkwam uit risicozoekend gedrag van banken. Het is relatief makkelijk om het marktfalen te vinden (externe effecten van vreemd vermogen) en op te roepen tot regulering. Veel moeilijker is het om precies te duiden wat het effect is van de duizenden pagina’s aan regulering die voortkomen uit de Dodd-Frank Act. Het voldoen aan regelgeving levert directe kosten op, en via de gevolgen voor concurrentie leidt de regelgeving indirect ook tot een hogere prijs. Deze effecten zijn minder zichtbaar dan misstanden in de markt, en het is bijna onmogelijk precies aan te geven welk deel van een prijsverhoging voortkomt uit regelgeving.
Voorstellen om de financiële sector te reguleren nemen de kans op overheidsfalen soms onvoldoende mee. Een mooi voorbeeld komt van Eric Posner en Glen Weyl die voorstellen een financiële autoriteit op te richten die beoordeelt welke financiële innovaties uitgevoerd mogen worden. Banken stellen een nieuw product voor en de autoriteit beoordeelt of dit product vooral gebruikt zal worden om risico’s af te dekken of vooral om te speculeren. De speculatieve producten worden dan verboden. Op zich een sympathiek idee, behalve dat het zelfs voor bestaande producten zoals aandelen en opties onmogelijk is te beoordelen of ze speculatief of risico-afdekkend gebruikt worden. Hoe een autoriteit dat kan beoordelen voor nog niet bestaande producten is een raadsel.
Dit alles betekent niet dat de overheid nooit moet ingrijpen. Markten falen, en dit falen kan grote gevolgen hebben, bijvoorbeeld voor het klimaat, de gezondheidszorg en (ja ook) de financiële sector. Maar de kans op overheidsfalen zorgt ervoor dat niet elk marktfalen aangepakt hoeft te worden, er moet steeds sprake zijn van een afweging tussen de twee.
Reacties (9)
“Op zich een sympathiek idee, behalve dat het zelfs voor bestaande producten zoals aandelen en opties onmogelijk is te beoordelen of ze speculatief of risico-afdekkend gebruikt worden.”
Als je ziet dat marktkenners de aandelenkoersen op termijn van een jaar net zo goed voorspellen als een aap dan zijn aandelen niets meer dan een gok. Zie: http://www.forbes.com/sites/rickferri/2012/12/20/any-monkey-can-beat-the-market/
De afgeleide opties zijn zo mogelijk nog een grotere gok. Ik vind derhalve dat het heffen van kansspelbelasting op gerealiseerde koerswinsten op zn plaats is.
Wat een zinloze overgeneralisatie. Sjeumig. Als je wil generaliseren, doe het dan goed en doe een uitspraak over eukarioten ofzo. Eukarioten hebben het zwaar te verduren op Sargasso! En als je wil dat potentiele lezers niet al tijdens of na de eerste alinea afhaken dan is het wellicht verstandig om deze stijlvorm volledig te mijden:p
Zodra er weer een paar liberalen opstaan, wil ik ze best wel het voordeel van de twijfel geven. Ik heb ze alleen al een tijdje niet gezien?
@0: “prijzen geven prikkels: hogere prijzen stimuleren concurrentie, zodat degene die het product het goedkoopst aan kan bieden het product produceert”
– Alsof er overal een goed werkende markt is. In werkelijkheid is er lang niet altijd een markt met gelijkwaardige aanbieders, waar consumenten produkten goed kunnen vergelijken.
@0: “Overheidsfalen is moeilijker te zien dan marktfalen”
– Met dat dogma moest zoveel mogelijk overheidshandelen vermaakt worden, we kennen de kostbare gevolgen.
Het Laissez faire principe wordt door de ‘liberalen’ waar ik over schreef, al lang niet meer aangehangen. Daarom noemden zij zich na de oorlog dan ook neoliberalen. Hiermee gaven ze aan dat ze niet meer geloofden in het idee dat als je markten geheel aan zich over laat er een stabiele maatschappij ontstaat.
Deze neoliberalen bestonden uit verschillende stromingen, maar ze hadden zich na de oorlog verenigd in de Mont Pelerin Society (MPS). Het gaat om ruwweg drie stromingen: de Chicago School of Economics met mensen als Milton Friedman, Friedrich Hayek en Aaron Director, de IEA (Antony Fischer), en het Duitse ordoliberalisme met Walter Eucken en Franz Böhm. Tegenwoordig erg populair als “Sociale Marktwirtschaft”. (Ludwich Erhard was nooit officieel lid, maar kan er volgens mij ook toe gerekend worden.)
Een prominent Nederlands lid van de MPS is Frits Bolkestein van de VVD. Een ‘liberaal’ dus.
Tot in de jaren 50 hebben de ‘liberalen’ de term neoliberaal op zichzelf toegepast, daarna zijn ze er mee opgehouden. Onbekend is waarom, maar de term is daarna een eigen leven gaan leiden. Dit zorgt voor veel verwarring.
Het is dus een misverstand dat neoliberalisme het zelfde is als liberalisme (nu zonder aanhalingstekens), en zij zijn dan ook niet tegen staatsingrijpen. Mijn stuk ging over klimaatpolitiek en de ‘liberale’ analyse, maar misschien had ik hier duidelijker over moeten zijn. Anderzijds: de ‘liberalen’ zorgen zelf voor de verwarring omdat ze die suggestie wel wekken.
Mijn conclusie was dan ook dat het rapport van de Teldersstichting kenmerken heeft van de neoliberale filosofie, en ik denk dan ook dat de VVD een neoliberale partij is.
(Nota bene: ik gebruik hier neoliberaal in de oorspronkelijke betekenis, niet als scheldwoord.)
Het is overheidsfalen als de overheid marktfalen niet aan pakt.
Marktfalen treedt op waar monopolisten, monopolistische concurrentie, oligopolies, e.d. de markt bepalen. Op die markten het beschreven principe niet. Daar gaat het niet om wie het product het goedkoopst aan kan bieden, maar alleen om de vraag hoe de winst gemaximaliseerd kan worden. Op die markten leiden hogere prijzen er niet toe, dat concurrenten goedkopere producten gaan maken, maar leiden hogere prijzen bij de een tot hogere prijzen bij de ander, en de klanten hebben het nakijken, want ze hebben geen keus.
Dit laatste principe zien we op allerlei de laatste 20 jaar geprivatiseerde markten optreden. Er wordt niet geconcurreerd op de laagste prijzen, maar op het binnenhalen van nieuwe klanten. Wie nieuwe klanten de mooiste cadeautjes geeft is winnaar van die concurrentieslag. En de klanten betalen ondertussen gewoon veel te veel voor hun producten. Overstappen doen ze alleen vanwege de cadeautjes. voorbeeldjes? Dan krijg je de eerste 3 maanden gratis een dienst aangeboden, die de aanbieder helemaal niks extra kost. Of je krijgt een ‘gratis’ telefoontoestel, dat je na 2 jaar abonnement 10-dubbeldik betaald hebt (bij het aangaan van het abo kost het toestel nog 600 euro, na 2 jaar abo kosten die nog maar 100 euro, en heb je inmiddels meer dan 1000 euro betaald, bij een abo van 50 euri / maand).
Uberhaupt streven de aanbieders binnen een markt naar het zo gauw mogelijk afschaffen van de marktwerking. De theorie is dat de terugkoppeling van klanten zorgt voor balans. In werkelijkheid is dit alleen het geval onder zeer specifieke omstandigheden (namelijk daar waar de feedback snel is, de kosten om de markt te betreden laag zijn, de consumenten makkelijk toegang hebben tot de diverse partijen en er voldoende informatie is.)
‘De’ markt kent echter geen zelfregulerend mechanisme om die voorwaarden ook werkelijk te behouden, en de aanbieders proberen juist die zaken te beinvloeden (concurrenten uit de markt drukken, kartelvorming, informatie achterhouden), en de tegenkracht wordt dan ook meestal vooral geregeld door mechanismen die niet traditioneel tot ‘de markt’ gerekend worden (overheden, organisaties, protestgroepen, vakbonden, objectieve standaarden, keurmerken, toezichthouders.)
Wat meestal gepredikt wordt als ‘vrije markt’ is meestal een heel selectief deel van het spel waar juist nadrukkelijk belangrijke balancerende krachten uit weggehaald worden.
@6: Ik denk dat hier (in dit artikel en in jou commentaar) het begrip marktfalen op verschillende manieren wordt gebruikt. Ik doe een poging om wat te inventariseren:
Marktfalen zoals jij en Mark het gebruiken is: markten zijn niet goed geconstrueerd, of gereguleerd. Dan kan leiden tot monopolie (of varianten daarvan) waardoor de bedrijven geen echte concurrentie meer ondervinden. Je kan dus zeggen dat de markt niet werkt omdat er geen concurrentie is.
Een ander soort marktfalen dat je ook veel ziet is dat de ‘incentives’ verkeert liggen. Ik geef voorbeelden:
(1) Foute incentives: Banken (maar ook andere bedrijven) hebben veel vreemd vermogen omdat de overheid het lenen van geld goedkoop maakt. Je bent een dief van eigen portemonnee als je niet leent. (Ik neem aan dat Mark dat bedoelt met ‘externe effecten van vreemd vermogen’). Te groot ‘leverage’ zorgt voor instabiliteit.
(2) Perverse incentives: Ratingbureaus zoals Moody’s en S&P: zij worden betaald voor keuring door de bedrijven die ze keuren. Dat kan niet goed gaan.
(3) De prestatie is eigenlijk niet meetbaar, dus gebruiken we een andere. B.v. in de gezondheidszorg wordt voor per verrichting betaald, niet voor goede zorg. Gevolg is dat wordt gestuurd op het aantal verrichtingen, niet op de kwaliteit van de zorg (want hoe meet je dat eigenlijk?)
De categorie marktfalen waar klimaatverandering toe behoort is van een nog ander soort: het gaat daar om onbedoelde gevolgen voor derden (externaliteiten). In de markt is het vaak niet mogelijk om alle effecten van een transactie in de prijs vast te leggen. Milieuvervuiling en CO2-productie in het bijzonder, bijvoorbeeld. Het kan overigens ook een positief effect zijn. Het bekende voorbeeld hiervan is de vuurtoren.
Verschillende soorten marktfalen vragen om verschillende soorten actie door de overheid, en soms is het falen zo groot, of zo complex dat je beter niet op marktwerking kan rekenen. In het algemeen kan men daar niets over zeggen, maar kenmerkend voor het neoliberalisme is dat men altijd kiest marktwerking. Volgens hen zijn markten beter in staat om problemen op te lossen dan de staat. Hayek heeft dat als eerste inThe Use of Knowledge in Society opgeschreven.
Volgens neoliberalen is ook de politiek eigenlijk een soort markt: politici kopen stemmen door hun achterban te bedienen.
In de VS gaat men nog verder: daar wordt het besteden van geld voor politieke campagnedoeleinden gezien als een vorm van ‘free speech’ (zie b.v. de laatste uitspraken hierover van het Hoge Gerechtshof). Het is daarom om grondwettelijke redenen verboden voor de overheid om biljonairs als Koch te verbieden geld uit te geven voor politieke doeleinden.
Dit is geen marktfalen meer maar een falen van de democratie, maar nu dwaal ik wel erg af.
Ik kan vooralsnog zo weinig met dit stuk.
Want wat is overheidsfalen? Moet ik uit de voorbeelden uit #0 halen dat overheidsfalen (enkel en alleen?) het volgende behelst?
1) Overheden moeten efficiënt zijn (‘Net zoals markten kunnen falen, kunnen ook overheden dat. Overheden hebben weinig prikkels tot efficiëntie’
2) Niet onderhevig aan politieke belangen (‘[Overheden] zijn onderhevig aan politieke belangen’)
3) Moeten geen gedragseffecten teweeg brengen (‘[Overheden] leiden via belastingen tot gedragseffecten’).
Noem mij van de oude school, maar ik ga een overheid niet op dezelfde dingen afrekenen als bedrijven (wat die 3 punten in feite zijn), ook al zou ik dat prima kunnen doen. Laat rechtbanken wat minder efficiënt werken, als dat betekent dat meer mensen terecht vrijgesproken of veroordeeld worden. Een bedrijf houdt eerder rekening met marges: ‘Vind ik het erg dat er 1, 5, 10% oneerlijk berecht wordt?’
En hoewel een politisering van beleid ook ongunstig uit kan vallen, moet er op een plek in de hiërarchie van de keuze ergens inspraak zijn.
En ook met gedragseffecten via een overheid heb ik niet zo’n probleem.