Marc van Oostendorp

273 Artikelen
48 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Marc van Oostendorp is hoogleraar Nederlands aan de Radboud Universiteit Hij heeft een website, een YouTube-kanaal.
Foto: Eugenio Hansen, OFS (cc)

‘De grenzen van mijn taal’ betekenen de grenzen van mijn wereld

RECENSIE - Decennialang hebben we het in het Nederlands moeten doen met de vertaling die W.F. Hermans maakte van de Tractatus Logico-Philosophicus van Ludwig Wittgenstein. En nu zijn er ineens twee nieuwe vertalingen verschenen! Onlangs besprak ik de vertaling van Victor Gijsbers, vandaag is de beurt aan die van Peter Huijzer en Jan Sietsma.

De Tractatus bestaat uit een verzameling geordende stellingen of beweringen of tekstfragmentjes. Er is een hoofdordening met 7 stellingen, van “De wereld is alles wat het geval is” tot “Waarvan men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen”. Behalve de 7e worden alle stellingen met ook weer genummerde tekstjes becommentarieerd of uitgebreid of toegelicht: Na 1 komen 1.,1 en 1.2, en die kunnen ook weer zelf commentaar krijgen (die dan zonder punt genummerd worden: 1.21).

Stelling 5.6 wordt vaak geciteerd door managers die bijvoorbeeld een talencentrum moeten openen en dan tot hun vreugde in de citatentrommel iets denken te vinden waarin een wijsgeer van naam en faam lijkt te zeggen dat je vooral veel talen moet leren. Meestal wordt hij door die managers verbasterd tot ‘De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld’, maar in de vertaling van Huijzer en Sietsma (en trouwens ook die van Hermans) luidt hij:

Foto: Killian77 (cc)

Hans Clevers en de knikkers

Dat allerlei belangrijke academische titels en rollen, dat het grootste materiële succes, geen garantie zijn tegen afschuwelijk cynisme, werd deze week weer bewezen door Hans Clevers: universiteitshoogleraar in Utrecht, voormalig president van de KNAW, en in staat om het wetenschappelijk bedrijf te vergelijken met het verkopen van auto’s.

Tegen de Utrechtse universitaire krant DUB zei hij eerder deze week:

De universiteitshoogleraar benadrukt het belang van wat hij noemt “een outputmeting” van onderzoekers. “Net als een autoverkoper wordt afgerekend op het aantal auto’s dat hij heeft verkocht, moet je onderzoekers ook kunnen afrekenen op de ontdekkingen die zij doen. Dat moet kunnen, vind ik. Dat is waar wetenschap in de kern om draait.”

Ik weet niet of je een autoverkoper echt alleen moet afrekenen op ‘het aantal auto’s dat hij heeft verkocht’. Ik weet wel dat een kind begrijpt dat je ontdekkingen niet kunt tellen. Dat het voor altijd onmogelijk is om een ‘ontdekking’ in de kunstgeschiedenis te vergelijken met één in de biochemie. En dat je ze over het algemeen al helemaal niet kunt toeschrijven aan een enkel geniaal individu. En dat het in de wetenschap om meer gaat dan ‘ontdekkingen’.

Wildwestkapitalisme

Het idee dat je alles moet organiseren volgens een karikaturaal soort wild west-kapitalisme – de wereld één groot gevecht van individuen tegen elkaar – wordt natuurlijk niet zonder slag of stoot verlaten door degenen die groot zijn geworden dankzij dat systeem. Clevers is in Nederland een gezicht van de wetenschap geworden, niet eens omdat er dankzij hem zoveel auto’s verkocht zijn, maar omdat hij erin is geslaagd zoveel verkochte auto’s op zijn eigen naam te schrijven. Wat iets anders is: het ene is een bijdrage aan een collectief, het andere een kwestie van ellebogen en zorg voor zichzelf.

Foto: Marieke Rijneveld (zelfportret), CC BY-SA 4.0 , via Wikimedia Commons.

De boy uit je willen halen

COLUMN - Pronomina in de lyriek

In gebarentalen werkt de wijzende vinger vaak als een persoonlijk voornaamwoord: de gebaarder zet de personen over wie ze praat eerst in de gebarenruimte voor zicht: Marieke staat links, Lucas staat rechts. In de rest van het betoog wijst ze dan naar de plek waar zij geplaatst zijn als ze het over hen wil hebben.

In zekere zin werken pronomina altijd zo: ze verwijzen, maar vooral: ze bepalen samen de ruimte waarin je je het gesprek laat plaatsvinden. Tot een paar jaar geleden goldt dat vooral voor de tweede persoon: je verandert een gesprek als je van u overschakelt naar jullie. De laatste jaren ligt de focus ineens meer op de derde persoon.

En niet iedereen bevalt de ruimte die de spreker definieert. Zo kreeg de dichter Marieke Lucas Rijneveld de afgelopen dagen ineens een storm van kritiek over zich heen toen hij verklaarde dat hij er voortaan de voorkeur aan gaf dat we naar hem verwijzen met hij en hem. Hij reageerde superieur op die kritiek, door in de Volkskrant een tegelijkertijd stoer en breekbaar gedicht te publiceren dat tjokvol veelzeggende pronomina is (de vette letters voor de persoonlijk en bezittelijk voornaamwoorden zijn van mij):

Vrij van beren

Ik ben bijna in alles heldhaftig geweest:
in met de kont tegen de geboortekrib
en waar ik thuiskom, wil ik Lucas heten.
In het dagelijks brood opnieuw tot mij te
nemen – vanuit een graatmager landschap
leerde ik niet bang te zijn voor een
vetter seizoen. Of in het afschudden
van de wolfsmeneer en nooit weer een
prooi acteren, zijn streken uit mij te leven.
In de dood, door hem een verkeerd reisadvies
te geven en niet angstig zijn voor stille
polderwegen. Maar ook in kleine
dingen, zoals het opdoeken van mijn
berenverzameling; ik spaarde ze vooral
in het schemerdonker, of als ik iets
niet dacht te kunnen, zoals een lampje
verwisselen, een band plakken,
mijzelf lijmen na een onhebbelijk oordeel.
Waar ik nooit heldhaftig in ben geweest:
het verdragen van al dat geraas en getier,
van men die het altijd beter weet,
die de boy uit je willen halen en je
ongevraagd naar hun schepping willen
vormen, je wanstaltig noemen.
Nee, niets is moeilijker dan de mens
die de ander het menszijn niet gunt,
die het blad voor de mond plaatst,
terwijl iedereen als ontwerp ter
wereld komt en een eindversie
nooit definitief, nooit compleet is.

Foto: copyright ok. Gecheckt 02-03-2022

Moraal met een accent

ONDERZOEK - Een trein rijdt heel snel op vijf mensen af. De trein heeft een probleem en kan alleen stoppen als er een zwaar object op het spoor wordt gegooid. Jij staat op een brug en er staat een heel dikke man naast je. De enige manier om de trein te stoppen is hem op het spoor te duwen. Hierdoor sterft hij, en red je de vijf mensen. Zou je hem duwen?

De meeste mensen vinden dit een lastig dilemma. Als je alleen maar rekent – een utilitaire moraal, heet dat –, moet je de dikke man naar beneden gooien: een winst van vier personen. Maar het gevoel komt in opstand: die ene dode die je zelf veroorzaakt, voelt lastiger aan dan de vijf doden die als het ware ’toch al’ zouden vallen.

Kameroens accent

Dat was al enige tijd een interessante kwestie voor filosofen om over na te denken, maar op een zeker moment zijn ook taalkundigen deze anekdote gaan inzetten. Zo ontdekten ze dat het uitmaakt in welke taal het dilemma wordt gesteld. Als ze het verhaal in een vreemde taal horen (die ze natuurlijk wel moeten beheersen) zijn mensen eerder geneigd de dikke man te offeren dan wanneer ze het in hun moedertaal horen. Datzelfde geldt, blijkens een artikel in Brain Sciences door Alice Foucart en Susanne Brouwer, voor buitenlandse accenten.

Foto: © Marc van Oostendorp kindertekening huidskleur

Huidskleur

COLUMN - Schokkende dialoog met Nene (8 jaar), inmiddels 2,5 jaar in Nederland. We zijn samen aan het tekenen: een huis met daarin kinderen, haar favoriete onderwerp voor een tekening. Zij vraagt aan mij of ik een viltstift wil aangeven.

– Welke kleur?

– Huidskleur!

Ik geef haar een lichtbruine viltstift.

– Maar dat is geen huidskleur!

– Maar het is de kleur van jouw huid.

Nene heeft zwart haar en donkerbruine ogen, en een kleur die misschien nog iets donkerder is dan de viltstift.

– Nee, huidskleur is roze!

Dit idee krijg ik niet uit haar hoofd. Ja, de kleur van haar huid is lichtbruin en ze lijkt daar niet verdrietig om. Maar huidskleur is roze.

Er blijkt onderzoek over te zijn: in verschillende Europese taalgebieden speelt deze kwestie. Ik herinner me niet dat ik in mijn jeugd bepaalde potloden huidkleurig noemde, maar misschien was in mijn tijd het zo gewoon om roze potloden huidkleurig te noemen dat ik het me daarom niet herinner.

Waar komt het vandaan? De meeste kinderen in haar klas hebben inderdaad eerder een lichtroze teint, net als haar ouders – maar er zijn ook kinderen met juist een donkerder huid. Heeft er iemand iets gezegd? Is dit nu eenmaal de gewone manier om ‘huidkleurige pennen’ te zien op school? Of op de BSO? En: is het nu een slecht ding of niet? Misschien betekent het alleen dat Nene observeert dat ze afwijkt van het gemiddelde, en benoemt ze huid naar dat gemiddelde? Of leer je zo een echt racistische onderstroom kennen in die gemoedelijke klas?

Foto: majunznk (cc)

What is good enough for Jesus

COLUMN - Jaap Dieleman uit Zeewolde blijkt momenteel een van de grootste tijdschriftuitgevers van Nederland: miljoenen exemplaren van zijn tijdschrift worden gratis huis aan huis verspreid. Hij verkondigt er kennelijk een blijde boodschap in, want hij is een evangelist, maar dat is dan wel de blijde boodschap dat het einde der tijden aankomt, en dat het vaccin tegen corona daar een rol in speelt.

Mij was dat allemaal ontgaan, maar een journalist van De Stentor vroeg me eens te kijken naar zijn teksten. Dus bekeek ik het laatste filmpje op zijn site, en trad een wereld in die mij meestal ontgaat. Ik zeg er een paar regels over in het stukje dat de journalist schreef, maar eigenlijk niet het belangrijkste: taalanalyse helpt mij in ieder geval het fenomeen beter te begrijpen.

Conservatief

De titel van het filmpje is Not scared but prepared en aan het begin van zijn filmpje legt Dieleman uit dat dit Engels is en roept zijn kijkers op om zich niet van de wijs te laten brengen door dat Engels, want zo moeilijk is dat niet. Hij richt zich dus tot kijkers die het Engels mogelijk niet goed begrijpen, maar de vraag is dan waarom hij het überhaupt in het Engels doet. Later in het filmpje haalt hij er ineens zelfs de New King James Version bij, en leest een stukje uit de bijbel voor in het Engels.

Foto: Karl Baron (cc)

Wat kan een computer het vermogen om te doen leren?

Er is belangrijk nieuws in een van de heftigste taalkundige discussies van de afgelopen vijftig jaar. We doen even een experiment met het taalmachientje onder je hersenpan. Wat betekent de volgende zin?

  • Wat geloof jij dat de actrice gisteren gekocht heeft?

De vraag is nu: wat is het lijdend voorwerp van gekocht? Dat is als je Nederlands spreekt hopelijk geen ingewikkelde vraag: dat is wat. Het staat weliswaar ver naar voren, maar vraagwoorden plaatsen we nu eenmaal naar voren in de zin. Maar neem nu de volgende zin:

  • Wat deel jij de overtuiging dat de actrice gisteren gekocht heeft?

De zin zou min of meer hetzelfde moeten betekenen als de vorige – de zinnen ‘ik geloof dat de actrice dit gekocht heeft’ en ‘ik deel de overtuiging dat de actrice dit gekocht heeft’ zijn parallel aan elkaar, en er wordt op parallelle manier een vraag van gemaakt– maar dat doet hij niet. Hij betekent niks.

De reden daarvoor, ontdekten taalkundigen meer dan vijftig jaar geleden is dat ‘jouw overtuiging dat…’ een zelfstandignaamwoordgroep is, en ‘geloof jij dat..’ een werkwoordgroep. Om de een of andere reden kan er geen relatie bestaan tussen een werkwoord en zijn lijdend voorwerp als dat werkwoord ingebed is in een zelfstandignaamwoordgroep en het lijdend voorwerp niet.

Foto: cc Unknown author, Public domain, via Wikimedia Commons Vlaanderen aan de Vlamingen

Vlamingen passen zich aan

Mijn favoriete taalkundige experiment is dit: je laat een aantal mensen een woordenlijst voorlezen: bloem, kraan, drietjes, enzovoort. Je kunt ook aan de akoestiek van wat die mensen zeggen met de computer heel gemakkelijk en heel precies aflezen waar in de mond mensen de klinkers zeggen: dat vertoont per definitie variatie, want geen mens spreekt precies hetzelfde als enig ander mens. Vervolgens laat je die mensen luisteren naar de andere opnamen, en dan nog een keer de lijst voorlezen. De tweede keer blijkt iedereen dan in de uitspraak net wat dichter bij het gemiddelde te liggen. De variatie is afgenomen, en dat geldt niet alleen als je de tweede ronde meteen na het afluisteren doet, maar ook als je er wat tijd tussen legt.

Ieder gesprek beïnvloedt, al is het maar onbewust, onze uitspraak.

Flexibeler

Die beïnvloeding is echter niet symmetrisch. Dat laat een groep Tilburgse en Antwerpse onderzoekers zien in een nieuw artikel (gratis) in het tijdschrift Frontiers in Communication. De onderzoekers lieten studenten uit Tilburg en Antwerpen een soort Zeeslagje doen waarbij ze elkaar over en weer instructies moesten geven. Gemeten werd in hoeverre in de loop van zo’n gesprek de deelnemers taalelementen van elkaar overnamen. Wat bleek: de beïnvloeding ging vrijwel geheel van de Nederlanders op de Vlamingen, nauwelijks andersom.

Foto: Kordite (cc)

Stop de taalmodellen

OpenAI is een bedrijf dat de kracht kent van de angst. Het bedrijf kwam vorig jaar met een taalcomputer, GPT-3, een computer die kan schrijven, en het bedrijf heeft de angst voor die ontwikkeling op subtiele manieren weten te voeden. Worden computers nu echt zo slim dat ze artikelen en verhalen kunnen schrijven die ons meer weten te boeien dan wat er uit mensenbolletjes komt?

Bij de vorige versie, GPT-2, weigerde het bedrijf een tijdlang de algoritmes vrij te geven omdat dit “te gevaarlijk” zou zijn. Als dit in de verkeerde handen viel, dan ging de doos van Pandora van het geloofwaardige fake news en allerlei andere ellende pas echt open. Een effect daarvan was dat deze modellen pas echt serieus werden genomen. Ik kan me maar niet onttrekken aan de gedachte dat dit precies de bedoeling was van die o zo ethisch lijkende stap. Voor GPT-3 werden de algoritmes sowieso niet meer vrijgegeven, nu niet vanwege de veiligheid maar omdat het bedrijf inmiddels commercieel was geworden.

Racisme

Of al die angst gerechtvaardigd is, weten we niet. Er zijn wel her en der voorbeelden opgedoken van teksten die GPT-3 geschreven zou hebben, en als je betaalt, kun je er ook zelf mee aan de slag, maar dat op een heel beperkte manier: het programma blijft op de servers van OpenAI draaien, je kunt alleen eigen programma’s schrijven die vragen stellen aan dat programma.

Foto: ☼☼Jo Zimny Photos☼☼ (cc)

Troostwetenschap

COLUMN - In de discussies over het nut van lezen mis ik één factor. Het gaat in zulke discussies over hoe je een beter burger wordt met alle empathie die je opdoet uit de lectuur van romans of over hoe je cognitief beter functioneert omdat je woordenschat en je concentratie groeien. Maar zelden wordt genoemd wat misschien wel dé functie is van literatuur, van kunst. Troost.

Misschien is het omdat troost als een nutteloos nut wordt gezien. Getrooste burgers zijn geen bruikbaardere burgers, en het individu verbetert er zijn positie op de arbeidsmarkt niet mee als hij getroost wordt. Bovendien kun je ook troost vinden in allerlei vormen van kunst waar je niks voor hoeft te leren, zogeheten ‘lagere’ kunst, popliedjes bijvoorbeeld, of pulpromans. En dan is er nog het bezwaar dat volgens sommigen ‘echte’ kunst niet troost, maar je juist wakker schudt en verontrust. Troost is niet sjiek.

Vaderlijkheid

Tegelijkertijd is troosten, je verzoenen met de onvolkomenheden van het bestaan, iets wat kunst, laag of hoog, misschien wel beter kan dan wat dan ook. Ik denk dat zogenaamd verontrustende kunst ook vaak stiekem in de eerste plaats troostend is: iemand anders voelt mijn onrust.

Ik voel me de laatste tijd wat melancholiek. Dat stelt niet veel voor: de blaadjes worden geel en vallen, ik moet van wat mensen afscheid nemen, ik word door andere mensen geplaagd omdat je in het leven nu eenmaal af en toe door mensen geplaagd wordt, en hoewel er genoeg andere mensen zijn die juist heel aardig voor me zijn, wegen die dan niet op tegen het plagen. Niet op de manier waarop een liedje zoals dat van Kommil Foo dat wel doet.

Foto: Sandra Fauconnier (cc)

Waar is de standaardtaal?

COLUMN - Het interessantst zijn de discussies waarbij jij het evenzeer bij het verkeerde eind hebt als je tegenstander. Iedereen kan dan eindeloos de problemen in de argumentatie van de ander aanwijzen zonder dat er ooit verheldering komt.

Twitter is een uitstekend medium voor zulke discussies. Ik had er onlangs één met taalprof Peter-Arno Coppen, die ging over taalnormen en de standaardtaal, en vooral over de vraag: waar komen die vandaan? Er bestaan in dezen twee diametraal tegenovergestelde standpunten die, zoals dat gaat, allebei niet helemaal juist kunnen zijn.

Met vreemde ogen

Het eerste standpunt is dat de standaardtaalnorm (voortaan noem ik die de norm, dat is minder typen) een kwestie is van voorschriften. Er zijn autoriteiten, zoals de Taalunie of Onze Taal, die zeggen: ‘groter als’ is minder correct dan ‘groter dan’ en daarom is het zo. Zulke voorschriften lijken daarmee een beetje op wetten, zij het zonder expliciete sancties. Het is verboden om op de stoep te parkeren omdat de wet dit zegt, het is verboden om groter als te zeggen omdat de Taalunie dit zegt. Het is denk ik hoe de meeste mensen naar normen kijken en dit standpunt werd verdedigd door Peter-Arno.

Het tweede standpunt is dat de norm feitelijk is wat een bepaalde goegemeente van schoolmeesters, journalisten, correctoren, HR-managers, en andere ‘goede taalgebruikers’ goed vindt – wat overigens weer iets anders is dan wat die goegemeente zelf zegt. ‘Groter als’ is dan fout omdat deze mensen er hun wenkbrauwen over opheffen. Die mensen hoeven geen expliciet verbond uit te spreken: wie zo’n vorm gebruikt, hoort er niet echt bij. De taak van de Taalunie en Onze Taal is dan niet om zelf normen te stellen, maar te beschrijven wat de norm feitelijk is: wat vindt die goegemeente er nu eigenlijk van? Normen lijken op deze manier bezien op sociale gedragsregels. Je doet geen stropdas om naar een sollicitatiegesprek omdat de wet het voorschrijft, maar omdat men je anders met vreemde ogen aankijkt. Je schrijft geen ‘groter als’ in je brief omdat men anders denkt dat je er niet bij hoort. Dit was het standpunt dat ik mocht verdedigen in deze discussie.

Foto: Shaylor (cc)

De toekomst is aan de Britse hoogleraar Nederlands

COLUMN - We naderen het eind van de maand, en dus het eind van de augustusoverwegingen. Septemberoverwegingen komen er niet meer, in september gaan we gewoon weer lekker beuken met de dagelijkse stroom aan toestanden, dus we moeten ons richten op het belangrijkste.

En dit heb ik nog niet voldoende duidelijk gezegd: de neerlandistiek zal internationaal zijn of ze zal niet zijn. De toekomst is aan de Britse hoogleraar Nederlands aan een Nederlandse of Vlaamse universiteit.

Wanneer je denkt dat de kern van het vak bestaat uit verwondering over het alledaagse, heb je niets zo hard nodig als een blik van buiten de Lage Landen. Iemand die een aantal aannames niet deelt, die de Nederlandse literatuur is gaan lezen zonder in zijn jeugd Pluk van de Petteflet en/of Dolfje Weerwolfje te hebben gelezen, iemand die naar het Nederlands luistert als een taal die toch net nooit de eigen taal zal worden.

Er gebeuren in de internationale neerlandistiek nu al mooie dingen. Het afgelopen jaar heb ik hier onder andere een Italiaanse literatuurgeschiedenis en een Duitse inleiding in de taalkunde mogen bespreken. Kwantitatief beginnen de zogeheten extramuralen de zogeheten intramuralen te overschaduwen, en dat kwantitatieve slaat nu mogelijk langzaam om in een kwalitatief verschil. Dat moet dan natuurlijk niet alleen een negatieve reden hebben – de kaalslag binnen het taalgebied –, maar ook een positieve.

Vorige Volgende