Ook heel persoonlijk naar mijzelf kijkend

RECENSIE - Enthousiasme is misschien niet het eerste wat je verwacht van een boek over de retorische analyse van politiek taalgebruik. Maar de titel van Robbert Wigts boek over ‘de overtuigende taal van Mark Rutte’ heet Supergaaf, en het toont de premier in zijn kenmerkende schaterlach. Het is dan ook echt een boek dat het plezier laat zien in overtuigen. Dat komt door Rutte en het komt door Wigt.

Rutte is volgens Wigt “misschien wel de verbaal meest begaafde premier uit de Nederlandse geschiedenis”, maar dat komt vooral ook doordat hij er zoveel lol in heeft. Hij heeft zich zijn hele leven bekwaamd in de kneepjes van het vak: met andere mensen omgaan, proberen met ze tot een akkoord te komen, proberen ervoor te zorgen dat dit akkoord zo goed mogelijk uitkomt voor jouw partij. Rutte vindt dat gaaf. Voor hem is communicatie daarbij niet in de eerste plaats een middel om een doel te bereiken – laten we zeggen: de wereld beter te maken –, maar een doel op zich. Hij kent de retorische trucjes, en hij geniet ervan ze te gebruiken.

Robbert Wigt, behalve schrijver ook docent Nederlands in Amsterdam, geniet er dan weer van zulke trucjes op te sporen. Dat levert een heerlijk boek op: een kenner die vol liefde analyseert wat een man die houdt van zijn vak vermag.

Allerlei grote momenten uit Ruttes carrière komen naar voren, al ligt de nadruk op de afgelopen jaren: de coronatoespraken, de episode zonder actieve herinnering, het interview met Mariëlle Tweebeeke over de nieuwe bestuurscultuur na de toeslagenaffaire. Steeds laat Wigt zien hoe sterk het allemaal in elkaar zit, hoe goed voorbereid Rutte steeds is en hoe hij tegelijkertijd steeds goed weet te improviseren. En hoe goed je dit allemaal kunt begrijpen als je iets weet van argumentatieleer en retorica.

In het gesprek met Tweebeeke weet Rutte bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid steeds te delen met zijn collega’s. Tweebeeke spreekt hem daarop ook aan, maar Rutte ontkomt toch. Zelfs in een zin, schrijft Wigt, die begint met ‘ook heel persoonlijk naar mijzelf kijkend’ gaat het binnen de kortste keren over anderen:

Maar ook heel persoonlijk naar mijzelf kijkend, want die overleggen tussen kabinet en fracties heb je al jaren, maar: wat heb ik zelf gedaan in die afgelopen jaren waar het betreft, u zei dat terecht net, die controle, die behoefte ook om de sfeer goed te houden en daardoor, en ook dat hoor ik terug van mijn collega’s, het risico dat die grote maatschappelijke debatten niet plaatsvinden in de Kamer, en niet alleen tussen de middenpartijen en de flanken, maar juist ook tussen VVD en GroenLinks, tussen CDA en Partij van de Arbeid.

Overigens was het interview met Tweebeeke volgens Wigt waarschijnlijk een van Ruttes minder sterke momenten. Al kwam hij ook hier weer heelhuids uit te voorschijn.

Een van Ruttes grote talenten is dat hij weet te suggereren dat hij altijd duidelijk is en zegt waar het op staat. Wigt laat dat goed zien: de talloze keren dat Rutte zegt dat hij iets ‘precies’ gaat zeggen, of dat iets ‘duidelijk’ is, of dat het ‘natuurlijk’ zo is, bijvoorbeeld. Rutte weet mist te verspreiden die aanvoelt als een strakblauwe lucht. Een heel bijzondere vorm is daarbij het ‘afpellen’ van wat de tegenstander zegt in het debat. Die vraagt bijvoorbeeld iets betrekkelijk eenvoudigs, maar de premier ‘pelt dat af’ door te suggereren dat er uiteindelijk allerlei vragen onder liggen, en dan alleen maar in te gaan op een van die vragen. Zo wordt de suggestie gewekt dat de vraagsteller niet helemaal duidelijk was en tegelijk de vraag ontweken.

Een specifieke, kennelijk door een ambtenaar van Rutte bedachte strategie, is daarbij dilemma’s te benoemen : dilemmalogica wordt dat genoemd. Tijdens de coronapandemie zette Rutte deze regelmatig in: het volk werd niet openlijk één kant op geduwd, maar meegenomen in het dilemma: een lockdown is goed tegen de ziekte, maar natuurlijk voor heel veel mensen ook heel ellendig. Uiteindelijk werd op deze manier natuurlijk wel een keuze meegedeeld, maar het voelde als heel open.

Toch weet Rutte ook juist onduidelijkheid in te zetten als retorisch instrument. Toen hem in 2015 werd gevraagd of Nederland in de vluchtelingencrisis ook meer mensen op zou nemen, net als Duitsland, wilde hij geen ja en geen nee zeggen. Hij sprak:

Ik vind dat we als Europa vluchtelingen die niet in de regio worden opgevangen dat wij naar een situatie moeten dat je waar die regio zijn verantwoordelijkheid niet neemt bereid moet zijn op basis van uh contigentering resettlement met zekere regelmaat mensen naar Europa te halen…

Als de journalist hem later vraagt waarom hij zo’n onmogelijk antwoord gaf, zegt Rutte: “Dan zenden jullie het niet uit.”

Over het gebruik van de media had ik nog best wat meer willen lezen, daar zit misschien een beetje een blinde vlek bij Wigt. Hij begint zijn boek met een analyse van een interview met Marcia Luyten uit 2017 over de vraag of Rutte nu wel of niet de PVV uitsluit. Hij wil dat niet zeggen, maar wel dat de kans op samenwerking nul procent is.:

Luyten: U sluit de kiezers niet uit, maar de facto pleit u eigenlijk wel voor een cordon sanitaire om de pvv heen.

Rutte: Nee, dat zou ik heel onverstandig vinden, het uitsluiten van partijen, dat is iets wat de vvd níét doet, dat doen wij niet. Want dat betekent namelijk dat je tegen die kiezers zegt: we nemen u niet serieus.

Luyten: Maar u zegt: de kans is nul, maar we sluiten ze niet uit. Dat is toch van tweeën één?

Rutte: Uitsluiten betekent tegen de kiezers zeggen: uw problemen, uw bezwaren, u zoekt het maar uit.

Luyten: Het gaat om de partij, u sluit de partij uit.

Rutte: Ik sluit uit dat wij gaan samenwerken met die partij.

Je kunt daar, met Luyten en Wigt, een retorische truc in zien: niet willen samenwerken met X is equivalent met X uitsluiten, maar door te doen alsof dat anders is, neem ik de suggestie weg dat ik inconsequent ben als ik eerste het ene zei en nu het andere. Maar ik denk dat Rutte beter aanvoelde dat de twee termen net niet helemaal equivalent zijn, zeker niet in een krantenkop of tweet: je kunt nu eenmaal niet met alle kiezers samenwerken, dus ‘Rutte werkt niet met PVV samen’ suggereert niet dat de partijnaam PVV staat voor alle individuele kiezers. ‘Rutte sluit PVV uit’, daarentegen, heeft wel de suggestie dat er iets moreel verwerpelijks is aan de partij en dat dit kan overslaan naar de kiezers. Rutte is hier niet alleen met de interviewer aan het spreken, of met de kijkers naar het programma, maar ook met degenen die er ergens anders een ultrakorte versie van te zien krijgen. Dat is óók een aspect van zijn talent.

Hoe groot het talent is, blijkt uit het boek van Wigt, dat mij er in ieder geval van overtuigd heeft dat Rutte inderdaad misschien wel de taalvaardigste van alle Nederlandse premiers is geweest. Wat natuurlijk iets anders is dan de beste.

Robbert Wigt| Supergaaf. De overtuigende taal van Mark Rutte. € 19,99 Mazirel Pers (Walburg Pers).

Reacties (3)

#1 beugwant

Tja, taalvaardig… Zodra het gesprokene uitgeschreven langer dan één regel wordt, lees ik toch vooral ongrammaticale en incomplete zinnen. Waarbij Rutte het er wellicht nog altijd beter vanaf brengt dan de concurrentie, maar het doet toch denken aan een sporter die, nog helemaal in de roes van de zojuist verrichtte fysieke prestatie, een microfoon onder de neus geduwd krijgt en daar op zijn best wat cruyffiaans in hijgt en hakkelt.

Ik weet niet in hoeverre argumentatieleer en retorica (nog?) deel uitmaken van de journalistenopleiding, maar van mij mogen ze bij een non-antwoord de vraag wel eens wat vaker herhalen, zoals Jeremy Paxman in 1997 al eens bij Howard voordeed.

  • Volgende discussie
#1.1 Co Stuifbergen - Reactie op #1

Ook ik denk dat het succes van Ruttes taalgebruik sterk van de journalist afhangt.

En een journalist die kritische vragen stelt, krijgt geen interview meer.
En geen tips/roddels/lekken.
En zijn collega’s bij dezelfde krant ook niet meer.

#1.2 beugwant - Reactie op #1.1

Zodat de journalisten, uit angst dat ze niet meer worden uitgenodigd voor Nieuwspoort, slippendragers worden van de zittende macht.
En dan raar staan te kijken dat mensen – al dan niet na eigen ‘onderzoek’ op faecesbroek- zelf de gaatjes maar gaan opvullen…