De Terugtocht 1
De uitwendige blik van Karel du Jardin
Bijzonder als hij toont in ’t werk van zijn penselen
Een scherpe zuiverheid, daar de ogen lang op spelen – Cornelis de Bie in Het Gulden Cabinet der Edel Vry Schilderconst (1662)
Telkens wanneer ik een tentoonstelling van een klassieke schilder bezoek, bekruipt mij een soort gevoel van nostalgie. Het is een soort heimwee naar de tijd waarin de schilders nog fungeerden als chroniqueurs die op realistische wijze portretten, stillevens of landschappen schilderden en op die manier een schat aan informatie over het leven in vroeger tijden voor ons hebben achtergelaten. Natuurlijk, de figuratieve kunst bestaat nog steeds, maar het lijkt niet meer mogelijk om een waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid te maken. Wellicht missen de de huidige kunstenaars de verfijning in techniek, heeft men moeite met het Hollandse licht of hebben ze er domweg gewoon geen zin in. De taak lijkt te zijn overgedragen aan de fotografen.
De wintertentoonstelling in het Rijksmuseum toont voor het eerst een serie van 23 werken bij elkaar van de zeventiende eeuwse schilder Karel du Jardin (1626-1678). De schilder van landschappen, dramatische Bijbelse taferelen en portretten van welgestelde lieden uit Amsterdam wist ondanks zijn eenvoudige komaf (zijn vader was vetverwerker uit het slachtafval van runderen) zich op te werken tot één van de meest succesvolle schilders van zijn tijd. Hoe hij dat gedaan heeft en wie zijn leermeesters zijn geweest, is onbekend. Voor het laatste worden Nicolaes Berchem en Paulus Potter genoemd, maar dat is niet met zekerheid te zeggen.
Vooruitkijken mag weer!
De inspiratie voor dit stukje is geheel gevoed door een artikel van Ron Rijghard in het Cultureel Supplement van afgelopen vrijdag. Maar voor wie dat gemist heeft of er nog niet aan toegekomen is, wil ik zijn “pleidooi voor liedjes die eindigen in een lach” hier niet onvermeld laten. Weliswaar noemt Rijghard de single Thou shalt always kill de plaat van 2007, ik heb alweer schoon genoeg van al dat terugblikken en voorspel een groots jaar voor Dan le Sac vs Scroobius Pip in 2008.
Het tweetal maakt een soort van electro-hop, waarbij de eerste de beats verzorgt en de tweede eroverheen rapt in een onversneden Engels zoals we dat ook kennen van Kate Nash. En dat doet hij op intelligente wijze; Thou shalt always kill gaat over het algemeen over dat men artiesten niet zo op een voetstuk moet zetten, maar ondertussen wordt even terloops gemeld dat men geen producten van coca-cola en nestlé moet kopen en brengt hij een sneer uit naar de zogenaamde gangsta-rap door te melden dat guns, bitches en bling echt niet tot de vier elementen behoren. De boodschap is duidelijk; thou shalt always kill, zoiets als your darlings, waarschijnlijk.
In Letter from God, to man komt de maatschappelijke betrokkenheid van Scroobius Pip nog wat scherper naar voren. God legt een verklaring af over de reden waarom hij zich de laatste tijd niet heeft laten zien. Naarmate de video vordert, lijkt de woordenstroom van Scroobius Pip alsmaar te versnellen, hetgeen ook nog eens mooi in beeld gebracht wordt doordat de woorden al pratend op een vel papier geschreven worden. De beats van Dan le Sac zijn in de lijn van het beste wat DJ Shadow ooit maakte.
De gedoemde kunstschatten van Afghanistan
A nation can only be free when its culture is not forbidden – Tekst op spandoek tijdens een demonstratie voor het nationaal museum in Kabul in 2003
Het is een doodzonde wanneer een volk haar eigen culturele erfgoed niet kan bewonderen. Maar dit is eigenlijk al sinds 1979, na de invasie van de
Russen, het geval in Afghanistan. Sinds dat jaar zijn de vele kunstschatten telkens weer in veiligheid gebracht, eerst voor de Russen, vervolgens voor de mujahedeen, daarna voor de Taliban en nu weer voor de strijdende clans die de waardevolle voorwerpen goed kunnen gebruiken ter financiering van hun gewapende strijd. Het probleem van het verschuilen van de kunstschatten in oorlogstijd is dat er veel voorwerpen zoek zijn geraakt en niemand meer kan vertellen waar ze gebleven zijn of dat door het uitbreken van de oorlog het archeologisch onderzoek is gestaakt en de vindplaatsen ondertussen zijn geplunderd. Daarnaast bestaat er nog steeds grote verontwaardiging over het opblazen van de Boeddhabeelden in Bamiyan door de Taliban, beelden die niet in veiligheid konden worden gebracht en die werden geslachtofferd als gevolg van monotheïstische geldingsdrang.
En dat terwijl er vanaf 1922 een nationaal museum in Kabul verrees waarin de archeologische vondsten werden tentoongesteld. In samenwerking met de Délégation Archéologique Française en Afghanistan (DAFA) werd er een opgravingsprogramma samengesteld waarbij de vondsten werden verdeeld tussen het nationaal museum in Kabul en het Musée Guimet in Parijs. En dat er veel in de grond moest zitten was wel duidelijk; Afghanistan bevond zich op de handelsroute tussen Oost en West en had in de loop van de geschiedenis vele culturen over haar grondgebied zien passeren. Zo vestigde bijvoorbeeld Alexander de Grote zich vanaf 329 v. Chr. in Bactra en kende het noorden van Afghanistan tot het midden van de 2e eeuw na Chr. een hellenistisch tijdperk. De vondsten werden vaak per toeval gedaan door boeren of door koningen die zich bekwaamd hadden in de amateur-archeologie.
Altijd opportuun – een retrospectief van Weegee (1899-1968)
Begin dit jaar toonde Foam de expositie “Plaats Delict Amsterdam – foto’s uit het politiearchief 1965-1985”, een overzicht uit het archief forensische fotografie van de Amsterdamse politie. De foto’s dienden als bewijslast voor criminele feiten of als materiaal voor rechercheonderzoek en werden in die periode slechts aan een handjevol mensen getoond. De plaatsen delict hadden iets onheilspellends, maar tegelijkertijd zorgde de suggestie van het beeld voor een sterke aantrekkingskracht op de aanschouwer. De opkomst van de mobiele telefoons met camera heeft ervoor gezorgd dat dergelijke beelden tegenwoordig ook door amateurs kunnen worden gemaakt waardoor de politie zelfs vaak later op het plaats delict aanwezig is dan een willekeurige passant. De media maken gretig gebruik van dit soort nieuwe beeldleveranciers.
In Foam is nu een retrospectief te zien van de legendarische fotojournalist Weegee. Weegee’s nachtelijke tochten door het New York van de jaren dertig en veertig tonen de stad ten tijde van grote werkloosheid, armoede en criminaliteit en Weegee was er altijd als eerste bij om het vast te leggen. In 1938 werd kreeg hij namelijk als enige onofficiële fotojournalist toegang tot de kortegolfradio van de politie. Hij richtte zijn Chevrolet in als rijdend kantoor waarbij in zijn kofferbak zelfs een typmachine was ingebouwd zodat hij stukjes bij de foto’s kon schrijven. En zo wachtte hij vanaf middernacht op de input van de politieberichten. Zelf zei hij daarover: “tussen 12 en 1 zijn het de alarmen die afgaan bij de nooduitgangen van de verpleegstersflats, tussen 1 en 2 zijn het de overvallen op de nachtwinkels, tussen 2 en 3 zijn het brandende auto’s, vanaf 4 uur zijn het vechtpartijen tussen kroegbazen en kroeggangers die de cafés niet willen verlaten en na vijven zijn het de wanhopigen die al dolende in smart het leven de rug toekeren en besluiten van de daken te springen. Om 6 uur keer ik dan huiswaarts, wanneer de rust voor even wederkeert in de stad.”
Metal meets mariachi
Zouden ze nog gaan zingen? Dat was de vraag die ik me afgelopen zaterdag aan het begin van de avond stelde toen Rodrigo y Gabriela hun opwachting maakten in een uitverkochte Melkweg Max zaal. Meestal heb ik het al snel gezien bij instrumentale muziek, maar Rodrigo y Gabriela bezitten genoeg vaardigheden om hun live-set levendig te houden. Zo werd de zaal tijdens één van de nummers door Rodrigo in drieën gedeeld waarbij elk deel een verschillend ritme mee moest klappen op het vingervlugge gitaarwerk van het duo en ontstond er een prima ritmesessie. Een andere keer werd het publiek verleid tot het meezingen van de loopjes waarna het tweetal het tempo geleidelijk opvoerde om uiteindelijk onnavolgbaar te worden.
Rodrigo y Gabriela komen oorspronkelijk uit Mexico stad, maar wonen sinds 1999 in Dublin, met enkele uitstapjes tussendoor naar Barcelona en Kopenhagen. Voordat ze als tweetal besloten verder te gaan, zaten ze in Terra Acida, een metalband en dat verklaart hun voorliefde voor het stevigere gitaarspel in hun oeuvre. Schatplichtig als ze zijn aan Metallica, speelden ze zaterdag onder andere Orion, One en een stuk van Enter Sandman. Deze nummers hebben ze geheel naar eigen stijl bewerkt waarbij de structuur van de nummers nog wel overeind staat, maar dan gelardeerd met loopjes in mariachi-stijl. Rodrigo is de solist die zich heeft bekwaamd in het vliegensvlugge pingelwerk en Gabriela speelt de slaggitaar waarbij ze evengoed de percussie op de kast voor haar rekening neemt. Het geeft de muziek ook een vleugje Flamenco mee.
De kunstenaar die zich een oor laat aannaaien (slot) – een kort verhaal
Illustratie: Crachàt
Als een razende haalde hij zijn huis overhoop. Kleren vlogen door de lucht en dwarrelden verspreid op de grond neer. ‘Het zit altijd op zijn plek, maar wanneer je het nodig hebt, is het plotseling verdwenen.’ Hij verschoof zijn bureau, knielde neer op de grond om onder de commodekast te kijken en stak zijn hoofd zelfs door het open raam om te zien of het misschien op straat terecht was gekomen. De spiegel bood echter weer de oplossing; er was nog net een stukje oor zichtbaar dat zich tussen het hoofdeinde van zijn bed en het kussen had genesteld. Het had een vredige uitstraling, als hij niet beter had geweten, had hij zomaar kunnen denken dat het oor zich te rusten had gelegd na een dag vol sonische inspanning. Toen hij de deken oplichtte zag hij dat het stuk vlees niet ongeschonden uit de strijd was gekomen. De randen van het oor waren gerafeld en gestold. Bijna liet hij het uit zijn vingers glippen, zo schrok hij ervan. Hij wikkelde het oor in zijn zakdoek en stak het pakketje in zijn broekzak.
Aan het langzame geschuifel op de gang kon Vincent horen dat Sibelius thuis was. Een walm jenever begeleidde de vriendelijke stem in de opengaande deur.
‘Wie is daar?’, vroeg Sibelius terwijl hij op hooguit een meter van Vincent verwijderd was. De dokter kneep zijn ogen samen achter zijn dikke glazen en draaide zijn hoofd daarbij in het rond. ‘Ah Vincent, wat alleraardigst dat je mij een bezoek brengt’, zei de dokter toen hij diens stem hoorde. Er zijn al wat jaren verstreken sinds ik je heb gezien, is het niet?’
‘Bent u in staat om te opereren?’, zei Vincent ongeduldig. Hij haalde de zakdoek uit zijn broekzak en ontvouwde deze in het zicht van de dokter. Het oor lag op de witte zakdoek in de palm van zijn hand. ‘Dokter, ik wil dat u goed kijkt, ziet u dit?’ De dokter knikte. ‘Kijkt u nu naar mijn hoofd.’ De dokter richtte zijn blik omhoog, weer terug naar de hand en weer omhoog. Hij streek met zijn vingers over zijn kin.
‘Hoogst merkwaardig’, zei hij nadat hij de situatie had overzien.
‘U bent de enige die mij momenteel kan helpen.’
‘Tja’, antwoordde Sibelius, ‘het is alweer een tijdje geleden maar, hoe zal ik het zeggen…’, de dokter aarzelde even, ‘een echte vakman verleert zijn vak natuurlijk nooit.’ Ze gingen de oude praktijkruimte binnen die er nog exact hetzelfde uit zag als twintig jaar daarvoor. Op een klein plateau naast de behandeltafel lagen de messen, scharen en pincetten uitgestald. Vincent ging direct liggen en voelde zich slap worden. De morfine begon haar uitwerking te krijgen.
De kunstenaar die zich een oor laat aannaaien (1) – een kort verhaal
Illustratie: Crachàt
Het was één grote bloederige bende. Vincent had het schilmes nog in zijn hand en keek naar het gutsende bloed dat uit zijn oor kwam zonder dat hij de schreeuwende pijn rondom zijn oorschelp gewaar was. Langzaam liep hij naar de andere kant van de kamer waar een scheerspiegel boven de wastafel hing. Hij zag zichzelf naderen met aan de ene kant van zijn hoofd het vertrouwde kraakbeen bedekt met huid en aan de andere kant de druipende wonde. Hij boog zijn hoofd verder naar voren en voelde met zijn hand aan de leemte die het mes had achtergelaten. Met zijn vingertop drukte hij voorzichtig in het vlees. Pas nu voelde hij de pijn via het middenoor naar het binnenoor trekken, in een scheut naar zijn hersenen. Hij schreeuwde het uit en greep nu met beide handen naar de wond alsof hij het met een deken van handen wilde beschermen. Hij wist zich nog net staande te houden.
‘Wat heeft me bezield’, kermde hij, nogmaals zijn hoofd oprichtend om zich ervan te verzekeren dat het geen hallucinatie was.
Zijn vertwijfeling was af te lezen in het spiegelbeeld. Nog steeds drupte het bloed uit zijn oor en hij greep naar de handdoek aan het rek die hij haastig tegen de wond aan drukte. Uit het medicijnkastje haalde hij een verband dat hij snel om zijn hoofd wond. Het leek erop alsof hij een helm had opgezet.
‘Je moet niet aarzelen, Vincent, nu niet.’
Hij verliet het gele huis en stond ineens in een lege straat.
‘Verdomd, het is zondag. Waar kan ik nu in godsnaam een dokter vinden.’
Hij spurtte naar het huis twee straten verderop waar de dokter doordeweeks praktijk hield.
‘Geen gehoor, dat kan niet waar zijn’, riep hij.
Hij draaide zich om en liep in de richting van de kerk. De voetstappen dreunden door tot in zijn hoofd.
Achter zich hoorde hij hoe het slot werd ontgrendeld.
‘Hallo?’, vroeg de gouvernante die in de deuropening verscheen.
‘Godzijdank’, zei Vincent en liep naar de vrouw toe. ‘De dokter, waar is de dokter?’, vroeg hij waarbij hij de vrouw stevig vastpakte bij de schouders en deze heen en weer schudde.
‘De dokter is met zijn vrouw een week naar het buitenhuis op het platteland. Ik verwacht hem pas woensdag terug.’
‘Maar ik heb hem nu nodig’, riep Vincent waarop hij de vrouw opzij duwde en naar binnen liep. ‘Waar is hij?’, riep hij nogmaals uit en liep de deur door naar de praktijk. Daar vond hij in de kast een ampul met morfine. Hij stak de injectienaald in het buisje en zoog de vloeistof op in de spuit. Hij bond zijn arm af zodat de ader goed zichtbaar werd en spoot de vloeistof erin. De gouvernante kwam aangesneld en sloeg van schrik haar handen voor haar mond bij het zien van het schouwspel.
‘Vincent, dit kan toch zomaar niet?’
‘Wat moet ik anders? Ik verga van de pijn, de dokter is uit de stad en mijn oor ligt ernaast.’
‘Maar wat is er gebeurd dan?’, vroeg de gouvernante die bijna van haar stokje viel.
‘Dat is een lang verhaal.’ ‘Zoek liever het adres op van de dichtstbijzijnde dokter.’
De gouvernante bladerde door de agenda van de dokter.
‘Maar, dat heeft helemaal geen zin’, stamelde ze.
‘Wat bedoel je?’ Vincent greep haar weer vast.
‘Ze zijn allemaal naar het platteland, één of andere bijeenkomst voor doktoren of zo.’
‘Waar ga je naartoe?’, vroeg de gouvernante.
‘Weet jij het?’, antwoordde hij driftig. ‘Naar de apotheek, naar de priester, naar de kroeg, naar de kleermaker, er moet toch iemand hier zijn die een oor kan aannaaien?’
‘Misschien kun je het bij dokter Sibelius proberen?’
‘Wat, die is al twintig jaar met pensioen.’
‘Het was anders altijd een kundig dokter hoor. Toen hij nog praktijk hield heeft hij veel mensen geholpen.’
Veel mogelijkheden waren er niet en wellicht kon Sibelius zijn geheugen laten werken om het oor weer op de juiste plaats te krijgen. Hij verliet het huis in snelle pas, op weg naar de oude dokterswoning. ‘Maar Vincent, waar is je oor?’, vroeg de gouvernante.
Wervelende gypsy punk van Gogol Bordello
Het gebeurt niet vaak dat een concert al van meet af aan de bijval krijgt die je je als band toewenst. Het Nederlandse publiek dient meestal even warm te draaien, wacht kritisch af wat de artiest gaat brengen, alvorens volledig op te gaan in de muziek die wordt gebracht. En dat is terecht; muzikanten zijn vaak door de drukke tourschema’s oververmoeid of staan volledig ongeïnspireerd en routinematig de zoveelste show af te werken.
Afgelopen dinsdag was dat zeker niet het geval. In een uitverkochte Melkweg Max zaal stond Gogol Bordello met haar Super Taranta tour (tevens de titel van het laatste album) en het publiek liet zich meteen meevoeren op de Balkan-liedjes van het gezelschap uit New York. Het begon eigenlijk al toen het Dub Trio na het voorprogramma van La Phaze het publiek langzaam warm draaide in een dj-set op het podium. Naarmate de opkomst van Gogol Bordello dichterbij kwam, werden de balkan-beats opgevoerd en kwam het publiek in een opperbeste stemming. Toen zanger Eugene Hütz in roze legging, met ontbloot bovenlijf en op rode pumps zijn opwachting maakte, verwelkomde hij het publiek met:”hey, you bunch of fuckers” en zette hij het eerste nummer in op zijn akoestische gitaar. De vloer kwam meteen in beweging door het meespringen van het voltallige publiek waardoor de toon voor het optreden was gezet en die pas los werd gelaten nadat het eindsignaal had geklonken. En dat volgde pas na twee uur, want Gogol Bordello had er duidelijk zin in die avond.
Drums not dead
Hun reputatie was ze al vooruitgesneld; Liars is een energieke live-band waarbij regelmatig in gordijnen wordt geklommen of flink door zanger Angus Andrew heen en weer wordt gedenderd over het podium. Toch gaven ze afgelopen dinsdag een milde show weg in de Melkweg. Weliswaar verscheen Andrew in een smetteloos wit pak als een ware duvelstoejager op het podium en zwierde of marcheerde hij zo nu en dan; ze gaven duidelijk te kennen dat het drukke tourschema zijn tol eiste. Maar zelfs bij enige uitputting proberen Liars er iets van te maken. Helaas duurde het hooguit zo’n vijfenveertig minuten.
Drummer Julian Gross leek klaar voor de wintersport aangezien hij in een fluorescerend roze sneeuwjack met capuchon op achter de drums plaats nam, hetgeen hij onder de warmte van de podiumlampen aardig lang volhield. Pas halverwege de set verwisselde hij de jas voor een Romeinse tuniek met korte mouwen. Angus Andrew lijkt zonder baard op een jonge Nick Cave, maar dan een lobbesvariant daarvan. In plaats van zijn publiek te beschimpen en te bespugen, is Andrew de beminnelijkheid zelve naar zijn toehoorders. Na bijna elk nummer bedankte hij het publiek voor de komst naar de niet eens uitverkochte kleine zaal.
De kaleidoscopische muziek van Animal Collective
Zo nu en dan word ik wel eens meegenomen naar concerten zonder dat ik de band in kwestie ken. En soms is het wel aardig om geheel onbevangen op zo’n concert te verschijnen. Vantevoren dus niet op internet het een en ander uitzoeken, maar vertrouwend op degene die je heeft uitgenodigd, kun je dan soms aardig verrast worden.
En zo was het dus ook vorige week dinsdag in de kleine zaal van de Melkweg waar drie van de vier leden van Animal Collective uit Baltimore hun opwachting maakten. De aankleding van het podium beloofde niet veel goeds; aan weerszijden stonden twee skeletten in jurken opgesteld en er waren maar weinig instrumenten te bekennen. De mannen betraden het podium en konden me de eerste twee nummers ook niet overtuigen. Links stond een man achter de knoppen met een mijnwerkerslamp op zijn hoofd, rechts een andere knoppendraaier die nauwelijks bewoog en in het midden een zanger die nogal larmoyant stond te zingen. Het nadeel van dit soort bands is dat ze vaak in hun eigen trip opgaan en nauwelijks contact maken met het publiek. En bij Animal Collective was dit niet anders.
Toch wisten ze er een aardig spektakelstuk van te maken. Vanaf het derde nummer werd er namelijk steeds vaker een gitaar bij gepakt en bleek de bewegingsloze man een floortom, hi-hat en crash naast zich te hebben staan die veelvuldig werden gebruikt. De acht lichtpanelen achter op het podium zorgden in verschillende patronen voor de rest.