ANALYSE - Hoe kunnen sociaal-democraten de bevindingen van Thomas Piketty het beste vertalen naar concreet beleid? Naar aanleiding van een analyse van ‘Capital in the Twenty-First Century’, doet Paul de Beer enkele aanbevelingen.
Capital in the Twenty-First Century van de Franse econoom Thomas Piketty heeft een schokgolf onder economen teweeggebracht. Een enkeling heeft het boek al begroet als het belangrijkste economische werk sinds Marx’ Das Kapital. Niet alleen de titel geeft hiertoe aanleiding, maar ook de breedte en diepgravendheid van Piketty’s analyse. In een tijd waarin de grote verhalen heten te hebben afgedaan omdat de wereld van vandaag te complex is om in enkele simpele formules te vangen, is dat precies wat Piketty doet.
Heel kort samengevat luidt Piketty’s geschiedenis van de afgelopen twee eeuwen dat zowel de omvang als de concentratie van vermogen en het aandeel van vermogensinkomsten in het nationaal inkomen een U-vormig verloop vertonen. Daardoor zijn de westerse landen momenteel op weg naar een situatie waarin het vermogen net zo omvangrijk is (in verhouding tot het nationaal inkomen) en net zo sterk geconcentreerd als in de negentiende eeuw.
De grote beweging van vermogen en inkomen schetsen en verklaren, dat lijkt inderdaad weinig minder dan de essentie van het hedendaagse kapitalisme blootleggen. Maar is dat ook werkelijk zo?
Zonder iets af te doen aan de grote prestatie van Piketty, is het goed ook de beperkingen ervan te onderkennen. Misschien wel de belangrijkste beperking is dat Piketty de rol van vermogen als bron van economische macht grotendeels negeert.
Kapitaal versus vermogen
In dit verband is het onderscheid tussen kapitaal en vermogen van belang.
Terwijl Marx in Das Kapital primair kapitaal als bron van economische macht behandelt, staat by Piketty juist vermogen als (individuele) bron van rijkdom en inkomen centraal.
De vraag waaraan Piketty grotendeels voorbijgaat, en die voor Marx juist cruciaal was, is wat de gevolgen zijn van de grote concentratie van vermogen voor de machtsverhoudingen in de economie. Daardoor blijft de vraag onbeantwoord hoeveel invloed de allerrijksten van vandaag uitoefenen op het economisch bestuur en daarmee op de aard en richting van de economische ontwikkeling.
In de negentiende eeuw ging de concentratie van vermogen ongetwijfeld gepaard met een samenballing van economische macht. De kapitalistische klasse van Marx bestond voor een groot deel uit ondernemers, die hun vermogen voornamelijk investeerden in fabrieken, banken, mijnen en schepen die zij zelf bestierden.
Rockefeller, Carnegie, Vanderbilt en Morgan in de VS en Philips, Regout en Van Marken in Nederland waren bovenal ondernemers. Zij drukten een zwaar stempel op de economische ontwikkeling in de negentiende en vroege twintigste eeuw door te investeren in nieuwe riskante activiteiten, zoals oliewinning, spoorwegen en fabricage van elektrische apparatuur. Hun houding tegenover de arbeidersklasse was medebepalend voor de sociale ontwikkeling.
Voor de superrijken van vandaag lijkt dat minder te gelden. Op de Forbes 500-lijst prijken weliswaar nog altijd heel wat ondernemers, zoals Bill Gates, Carlos Slim en de Walton-familie, maar een groot deel van de lijst bestaat uit vermogenden die hun kapitaal in een groot aantal verschillende activa hebben belegd, zoals Warren Buffett en George Soros,of die hun vermogen hebben geërfd maar niet meer een onderneming leiden, zoals Lilian Bettencourt. Dit hangt samen met de scheiding tussen management en eigendom die zich in de afgelopen eeuw heeft voltrokken.
Naast de klasse van kapitaalbezitters is er een klasse van managers ontstaan die tot de best verdienenden behoren, maar doorgaans niet tot de allerrijksten in termen van vermogen. Zo laat Piketty in een eerder artikel zien dat in de VS slechts een kwart van de top 1 % qua arbeidsinkomen ook tot de top 1 % van kapitaalinkomens behoort.
Economische macht
De werkelijke economische macht lijkt daardoor eerder bij die topmanagers te liggen dan bij de vermogenden die de aandelen in handen hebben. En voor zover het beleid van managers wordt beinvloed door aandeelhouders, zijn dit vaak niet de vermogenden zelf, maar de vermogensbeheerders van de beleggingsmaatschappijen waarin zij hun vermogen hebben ondergebracht. Die zetten de bestuurders van grote beursgenoteerde ondernemingen soms onder druk om hun koers te wijzigen, bijvoorbeeld door onrendabele activiteiten af te stoten.
Van die kant komt ook de grootste druk om voorrang te geven aan hoge rendementen op korte termijn in plaats van wat lagere, maar meer stabiele rendementen op langere termijn. Anders gezegd, de economische macht lijkt steeds meer te liggen in de financiële sector.
Nu zou men kunnen tegenwerpen dat vermogensbeheerders handelen in opdracht van de vermogenden zelf. Moderne beleggingsproducten zijn echter zo complex (denk aan de vele soorten derivaten) dat de meeste rijken die waarschijnlijk onvoldoende doorgronden en daarom afgaan op de adviezen van hun vermogensbeheerders.
Die beheerders zullen hun meerwaarde ten opzichte van concurrenten proberen aan te tonen met hoge rendementen op korte termijn. Dit heeft enerzijds bijgedragen aan de wildgroei aan financiële producten die mede de oorzaak vormde van de kredietcrisis en heeft anderzijds bedrijven steeds meer gedwongen om zich op kortetermijnrendementen te richten. Om de economische ontwikkeling bij te sturen in meer duurzame richting, zowel uit ecologisch als uit sociaal perspectief, zou dit mechanisme moeten worden aangepakt.
Het zwaarder belasten van zeer grote vermogens, zoals Piketty voorstelt, zal daaraan weinig veranderen. Integendeel, als een groter deel van de topvermogens wordt afgeroomd, zal de druk om een hoog rendement te realiseren wellicht zelfs nog toenemen.
Vermogen afromen of opbouwen?
Door de hierboven geschetste beperking van Capital in the Twenty-First Century is de praktische betekenis van Piketty’s werk voor sociaal-democratische politiek op dit moment nog onduidelijk. Zijn inmiddels veelbesproken voorstel voor een, idealiter wereldomvattende, progressieve belasting op vermogen heeft nog weinig bijval gekregen, vooral omdat de uitvoerbaarheid en haalbaarheid ervan gering lijken.
Meer in het algemeen geldt dat de beleidssuggesties die hij in het laatste deel van het boek doet vooral gericht zijn op herverdeling van vermogen en inkomen. Voor een sociaal-democraat zijn dit sympathieke, maar weinig vernieuwende ideeën.
PvdA-leider Diederik Samsom greep de aanbevelingen van Piketty dan ook aan om zelf te pleiten voor een verschuiving van de belastingdruk van arbeid naar vermogens en daarbij een progressief tarief te hanteren, waardoor de zeer grote vermogens het zwaarst worden belast
Hoewel de toekomstige trend van verder toenemende ongelijkheid en concentratie van rijkdom die Piketty voorziet, alle reden geeft om herverdeling via belastingen en sociale uitkeringen weer hoog op de agenda te zetten, is het zeer de vraag of Piketty’s boek de vele tegenstanders van meer (inkomens)herverdeling — ook onder economen die Piketty’s analyse bewonderen — zal weten te overtuigen.
Een progressieve vermogensbelasting betekent dat vermogens minder snel groeien. Dat remt uiteraard de opbouw van vermogen.
Het is echter de vraag of dat wenselijk is. Kapitaal is als productiefactor immers een belangrijke bron van welvaart. Hoe meer kapitaal we hebben (in de vorm van machines, computers, robots, transportmiddelen et cetera), hoe minder arbeidsinspanning we ons hoeven te getroosten om een gegeven welvaartspeil te realiseren.
Vermogensverdeling: eigen woning en pensioen
Het probleem is dan ook niet de omvang van het vermogen maar de zeer scheve verdeling daarvan (en bijbehorende macht) over de bevolking. Voor sociaal-democraten zou de vraag dus vooral moeten zijn hoe een meer evenwichtige vermogensverdeling kan worden gerealiseerd, zonder de groei van het vermogen te remmen. Dat is, opmerkelijk genoeg, een vraag waar sociaal-democraten zich sinds de discussie over de vermogensaanwasverdeling in de jaren zeventig niet meer over gebogen hebben.
Ervan uitgaande dat directe onteigening (‘socialisatie’) van privaat vermogen geen optie is (omdat zij een inbreuk vormt op het particuliere eigendomsrecht), zou spreiding van vermogen vooral moeten worden nagestreefd door de opbouw van vermogen te bevorderen onder het grootste deel van de bevolking dat nu weinig of geen vermogen heeft. Dat zou op verschillende manieren kunnen. Bijvoorbeeld door woningebezit en pensioenopbouw, met name voor de lagere inkomens, fiscaal te stimuleren.
Werknemersaandelenbezit
Een andere vorm van vermogensspreiding is meer omstreden. Doordat een groot deel van de vermogensopbouw plaatsvindt uit de winsten van ondernemingen (in de vorm van dividenduitkeringen en waardestijging van de aandelen), zouden vermogens ook meer gespreid kunnen worden door werknemers te laten delen in bedrijfswinsten. Deze winstdeling zou dan echter niet contant moeten worden uitgekeerd, maar in de vorm van aandelen.
Zelfs indien de verdeling van de toegevoegde waarde van de onderneming over arbeid (loon plus winstdeling) en kapitaal (aandeelhouders) gelijk zou blijven, zouden de werknemers zo geleidelijk een steeds groter deel van het kapitaalinkomen verwerven. Als werknemers medeaandeelhouder worden van hun eigen bedrijf, vervaagt geleidelijk de scheidslijn tussen werknemers en aandeelhouders.
Cruciaal hierbij is wel dat de werknemers hun aandelen niet van de hand doen, maar een steeds groter aandelenkapitaal opbouwen. Dit lijkt het best te realiseren door de aandelen niet individueel uit te keren maar onder te brengen in een door de werknemers gezamenlijk beheerd fonds.
Over de voordelen, maar ook de risico’s van werknemersaandelenbezit valt veel meer te zeggen dan in het bestek van dit artikel mogelijk is.In het licht van mijn kritiek op de analyse van Piketty is het echter goed te benadrukken dat werknemersaandelenbezit aan beide zijden van de vermogensverdeling positieve effecten zou sorteren.
Via aandelenbezit kunnen werknemers immers ook invloed uitoefenen op het beleid van de onderneming. Zij kunnen hun stem laten horen in de aandeelhoudersvergadering, bijvoorbeeld als het gaat om de beloning van de bestuurders. Doordat er via deze vorm van winstdeling meer vermogen in de onderneming blijft, wordt zij minder afhankelijk van externe kapitaalverschaffers, die vaak meer op de korte termijn zijn gericht.
En wellicht is werknemersaandelenbezit uiteindelijk haalbaarder dan een wereldwijde belasting op vermogen.
Dit is een sterk ingekorte versie van de bijdrage van Paul de Beer die verscheen in de webeditie van S&D, maandblad van de Wiardi Beckman Stichting, nummer 3, 2014.
Reacties (11)
Als ik het stuk goed begrijp wordt er gesteld dat een van de problemen van de scheve verdeling van het vermogen de scheve verdeling van de daaruit voortkomende macht is. Vervolgens wordt uitgelegd dat deze macht in tegenstelling tot in de negentiende eeuw tegenwoordig niet door de vermogenden zelf, maar door hun vermogensbeheerders (dus de grote banken) uitgeoefend wordt.
Als dit zo is, hoe kan dan pensioenopbouw een oplossing voor dit probleem zijn? Als er namelijk een deel van mijn vermogen is waarbij ik geen invloed heb over hoe het beetje bijkomende economische macht dat erbij hoort wordt ingezet is het wel mijn pensioenvermogen. Dat wordt zonder dat ik er wat aan kan doen nog altijd belegd in allerlei bedrijven waar ik tegen ben.
Verdom om het geroer in -eigen- poep door de WBS te lezen hier. Wat je heb je aan een WBS, als de Peevandeaa schijt heeft aan een sociaal rechtvaardige inrichting van de samenleving.
@2:
Ik vind dat het hierboven uiteengezette idee van werknemersaandelenbezit om vermogen en economische zeggenschap te spreiden een serieuze discussie verdient.
Dat kun je toch moeilijk opvatten als betekenisloze PvdA-propaganda. Al was het maar omdat ook andere partijen met dit idee aan de haal kunnen gaan.
@3
Dat is al toegestaan onder de huidige wet maar blijft erg onpopulair en niet alleen in Nederland. Er zijn blijkbaar praktische problemen die het in de weg staan, waarvan de grootste waarschijnlijk een coordinatieprobleem is: als je 50% harder werkt en er zijn 9 andere collega’s met een gelijk aandeel in het bedrijf dan verdien je maar 5% meer (en nog minder in een bedrijf waar je een kleiner aandeel hebt), terwijl je in loondienst misschien wel 30% of zelfs 50% meer betaald krijgt als je 50% harder werkt, dan snoepen minder hard werkende mensen minder mee van jouw werk. Via de OR en/of vakbond heb je trouwens ook invloed in loondienst en aandeelhouders zijn helemaal niet zo machtig in de praktijk dus voegt een werknemers-aandeel model ook op dat gebied minder toe dan je zou denken.
Iemand een objectieve, goede samenvatting van het boek van Pikkety online? Mijn dank is groot.
@3: “werknemersaandelenbezit om vermogen en economische zeggenschap te spreiden een serieuze discussie verdient”
Het is maar de vraag of dit tot meer gelijkheid voert, daar het vermogens groei onaantastbaar lijkt:
– “Hoe meer kapitaal, hoe minder arbeidsinspanning we ons hoeven te getroosten om een gegeven welvaartspeil te realiseren”
Verhult dit werknemersaandeel de toenemende scheefheid?
Wat ik bijna overal mis in de discussie rond Piketty is dat het niet alleen (of juist niet?) om de verdeling van geld an sich gaat, maar om de scheve verdeling van macht die er mee samen gaat. Het probleem is niet zozeer dat er een aantal mensen miljonair of miljardair is, maar vooral dat dat geld zoveel politieke invloed koopt. Wie schuiven er aan bij alle belangrijke overleggen, wie schrijven de nieuwe wetten in Brussel en Washington, wie betalen de campagnes van congresleden, etc? Wie betaalt die bepaalt.
Als het alleen maar gaat over de (weliswaar heel grote) verschillen in inkomen cq vermogen en dat er een meer progressieve belasting zou moeten komen (ook nog eens wereldwijd), dan blijft een belangrijk deel van waar het om zou moeten gaan onbesproken. Het probleem in Washington en sinds een aantal jaren Brussel is dat de democratie ondermijnd wordt. De stem van inwoners telt niet meer, het is het grootbedrijf/kapitaal dat het beleid bepaalt. Met diverse kwalijke gevolgen.
Het komt niet vaak voor, eigenlijk nooit, maar ik ben halverwege gestopt met lezen en reageer toch. Dat halverwege stoppen komt vaker voor, maar dan reageren niet.
De Wiardi Beckman Stichting. Een wetenschappelijk bureau. Het zal wetenschappelijk best wel helemaal verantwoord wezen. Maar misschien moet de WBS even uit het raam kijken naar de echte wereld. In die echte wereld wordt de PvdA geleid door neoliberale figuren als Asscher (die best nog meer wil bezuinigen), Samson (die het beleid van de VVD voortreffelijk uitvoert), Dijsselbloem (die zelfs het drinkwater wel wil privatiseren en geen enkele empathie heeft met normale Grieken), Spekman (die blijft fulmineren tegen privatiseringen en kennelijk niet in de gaten heeft dat hij voorzitter is van een privatiseringsbedrijf), enz.
Zou de WBS niet beter eerst kunnen helpen deze neoliberalen een sociaaldemocratische schop onder de kont te geven? Dat lijkt me dringender dan het schrijven van doorwrochte verhandelingen waarmee voornoemde lieden voornoemde kont afvegen.
@7
Het gaat inderdaad om de macht die uit geld voortkomt. Daarom is inkomen ook belangrijker dan vermogen (vermogen dat niet of nauwelijks rendeert is vrijwel ongevaarlijk). Het idee is dat het allemaal vanzelf democratischer wordt als er minder inkomensongelijkheid is omdat het dan moeilijker wordt voor een kleine groep om te lobbyen, om te kopen, campagnes te financieren, etc… Eigenlijk zou een stop van de toename van de inkomensongelijkheid al aangeven dat de macht van de vermogende elite gebroken is.
@1 De aanname is dus -zo lijkt het- dat je ook met je pensioen weg mag lopen naar een ander pensioenfonds. Het fiscaal stimuleren ervan moet dan kennelijk niet het enige verschil zijn met het huidige systeem.
@2/@8 Lees toch ook maar even door, en koppel in je gedachten even de WBS los van de PvdA.
Aandelenuitgifte aan medewerkers zou ik inderdaad voorstaan. #Derpjan noemt een aantal van de contra’s (don’t shoot the messenger), waarbij één belangrijke leidraad inderdaad is dat de mens lui, gemakzuchtig en inhalig is. Niet geheel verwonderlijk dat dat ook een typische homo economicus is (die desalniettemin getraind is zo te denken!) Aandeeluitgiftes lijken mij dan ook niet handig in (kleine) bedrijven, die in dynamische (niche)markten opereren. Een andere pro voor aandeeluitgiftes zijn dat het mensen ook financieel bindt aan de lange-termijntoekomst van het bedrijf. Voor een goed aantal directeuren en topmanagers wordt een deel van de bonus dan ook al uitbetaald in aandelen, met de restrictie dat ze niet binnen een bepaalde tijd die aandelen mogen verkopen: beter presteren binnen die termijn => hogere waarde van het aandeel daarna. Helaas is die tijd vaak nog kort (2 jaar). En ook snap ik niet waarom het niet aan blue-collar werknemers wordt toegekend: zo kan het sleurbaantje van 9-5 toch wat interessanter worden op de lange termijn. Overigens zijn er wel een paar voorbeelden van werknemers die in een collectief invloed hebben uitgeoefend op het beleid van het bedrijf (meestal ging het dan om overnames).
@9 Inderdaad, dat is het ook. Ik kan misschien nog wel ergens een tedfilmpje opscharrelen over dat dilemma. ‘Invloed kopen’ is echter één van de meest zichtbare gevolgen van ongelijkheid voor democratie (ook al zijn de giften niet openbaar). Een van de minder zichtbare gevolgen van ongelijkheid voor het democratische proces komt, mede doordat zulk beleid wordt ingezet, door de groeiende kloof tussen lagen in de bevolking: de belevingswereld wordt zo anders, dat je net zo goed in een ander land kunt wonen. Je ziet het al in de VS bij onderwijs. In Nederland is basisonderwijs en de brugklas toch een fase waarin je (vaak, niet altijd) mensen van meerdere afkomsten tegenkomt. Als je rijke ouders hebt in de VS, ga je naar een basis- en middelbare school waar iedereen ’toch wel op zijn pootjes terechtkomt’. Zijn je ouders dat niet, dan is het de public school, en afhankelijk van de regio waar je in woont, kan dat een broedplaats zijn voor criminelen, waaraan bijkans misschien nog meer uitgegeven wordt aan de beveiliging van de school, dan aan de lessen. Wat ik hiermee wil zeggen: zelfs over zoiets basaals als ‘naar school gaan’ is daar geen overeenstemming.
Wat een onzin. Die mensen zijn topmanager kunnen worden, omdat ze uitvoeren, wat de vermogenden willen. Wie dat niet doet, krijgt de baan niet.
Leuk ideetje, meer niet. Stuur ze met een kluitje het riet in en ze zijn weer eventjes gelukkig. Er is een cultuuromslag nodig, geen cosmetische herverdeling van een verrotte cultuur. Bij de vermogenden en hun slippendragers de managers. Anders stevenen we weer recht op revoluties en oorlog af. De groei van de extremistische bewegingen en partijen overal in de wereld zijn daar exponenten van, en de vermogenden en managers wassen hun handen in onschuld. “Aan mij ligt het niet hoor. Ik heb mijn geld ‘eerlijk’ ‘verdiend'”.