COLUMN - Na vorige week in gedachten terug te zijn gekeerd naar de Bijlmer, ging ik nu in het echt.
De foto op mijn rijbewijs is gemaakt in 2006. Het is als een beslagen zwart-witspiegel. Er zat iets meer krul in mijn haar en het lijkt alsof ik geen wallen onder mijn ogen heb, maar dat komt door de afdrukkwaliteit. Opvallend hoe weinig een mens kan veranderen in zeven jaar. Alleen de details verschillen. De grote lijnen zijn hetzelfde.
Zo zou het in de Bijlmer waarschijnlijk ook zijn. Misschien is het fietspad naar mijn flat eindelijk gereed gekomen. Of hebben ze die picknicktafel weggehaald, waar toch nooit iemand zat omdat hij in een tochtgat stond zodat je zelfs bij windkracht 2 weggeblazen werd.
Maar ik lette er niet op, want ik werd gegrepen door de totale leegte van het uitzicht. Het winkelcentrum was veranderd in een grote berg puin. Ik dacht aan al die rare winkeltjes waar nooit klanten kwamen, maar die altijd bleven bestaan. Aan de niet eens zo slechte Chinees, waarvoor je om moest lopen en dan door een donker trappenhuis kwam waar in films altijd lijken van bijrolspelers worden gevonden. Aan de rommelige Albert Heijn, waar ik met mijn krop ijsbergsla tussen de lijvige schooljongetjes stond die energydrink en chips kochten. Het rook er altijd naar gas, maar iedereen negeerde het, dus dat deed ik ook maar, zoals ik buitensporige turbulentie negeer als iedereen rustig verder bladert in zijn in-flight magazine. Geestelijk gerustgesteld door de kudde, maar diep van binnen doodsbenauwd.
Winkelcentrum Kraaiennest was het lelijkste winkelcentrum van Nederland en iedereen was er trots op. Geen rapper uit de K-zone die er niet aan refereerde in zijn teksten. Nu stonden er enkel nog de steunpilaren en een muur die deed denken aan Berlijn in december ’89. ‘Aienne,’ stond erop. ‘Gemis,’ in een taal die nog niet bestaat.
Toen pas merkte ik dat er nog iets ontbrak. De uitspanningen tegenover de flat waren weg. Afgebroken, slechts gapende gaten vol afval restten. Daar was mijn wassalon, waar ze zorgvuldig je vuile goed wogen, dan heel lang nadachten en daarna zeiden dat het zeven euro kostte. En god, die Dominicaanse kroeg. Daar had ik dappere doch vergeefse pogingen ondernomen om te integreren. Bij de wc-deur stond altijd een man die iedereen leek te kennen, want je kreeg een hand als je moest plassen. Mensen kwamen daarna een stuk opgewekter naar buiten. Zodra mijn blaas het dreigde te begeven, ging ik altijd naar huis. Dat was meestal voordat ik de moed bij elkaar geraapt had om met iemand een gesprek te beginnen.
Ik liep om de flat heen en keek naar de donkere etage waar ik woonde. Voor de vuile ramen hingen mijn gordijnen, die de kleur van bedorven zalm hadden gekregen. Daarna zag ik dat de picknicktafel er nog stond. Het fietspad hadden ze niet afgemaakt.
In de Bijlmer blijven alleen de details hetzelfde.
Reacties (2)
Mooi; nostalgie. Al heb ik dat niet bij de bijlmer. Liep er een keer tussen die flats, komt er een zwart knulletje van ongeveer 20 jaren zoekend aanfietsen op een damesfiets.. meneer, meneer, hebt u misschien mijn pistool gevonden? Vast van plastic, dacht ik er later maar bij..
Als ik mijn jaren in de Bijlmer vergelijk met mijn jaren in andere (meer doorsnee) plaatsen in Nederland, dan ben ik geneigd te zeggen: wordt niet zo’n beetje heel Nederland voortdurend op de schop genomen, waarbij slechts details ongemoeid worden gelaten? De Bijlmer lijkt dus, nogal saai, een bekend stramien te volgen. Ik heb de indruk dat de veranderwoede in omringende landen minder hevig is.