In deel 1 scheidde ik fictie van feiten, ging in op de historische personen die onder hun werkelijke naam in het boek voorkomen en tenslotte had ik het over de raamvertelling waar de rest van het verhaal en de diepere lagen van het boek in worden gehangen: het 'congres' tussen de Franciscanen en Dominicanen in dat mysterieuze benedictijner klooster hoog in de Italiaanse noordelijke Apennijnen. Ik ga nu verder met een korte paragraaf over de historische context, het begrip 'ketters', het brede kader waarin de ketterijen uit De Naam van de Roos kunnen worden geplaatst, en ten slotte de franciscaanse beweging en de ketterijen die hier uiteindelijk uit voortvloeiden.
Historische context
De historische context waarin dit fictieve 'congres' is geplaatst laat zich als volgt omschrijven.
Franciscus vormde met zijn orde een broederschap die niet zozeer zakelijk was, maar meer een menselijke personengemeenschap. Bij de dood van Franciscus was de broederschap nog in volle ontwikkeling, en er ontstonden twee stromingen: de Spiritualen (of spirituelen, viri spirituales), zeg maar de 'preciezen', en de Conventuelen, de 'rekkelijken' (naar convent, klooster – zij woonden meestal in kloosters en zwierven dus niet). De Spiritualen bleven trouw aan de oorspronkelijke norm van Franciscus, terwijl de conventuele richting meer in ontwikkeling was en minder letterlijk volgens de regel van Franciscus leefde. De Spiritualen kwamen uiteindelijk in conflict met de kerkelijke hiërarchie. In 1309 werd in Toscane een groep spiritualen actief rond Ubertino da Casale (zie deel 1).
Paus Johannes XXII mengde zich in een slepend conflict dat verdeeldheid zaaide binnen de Franciscanen door de kant van de Conventuelen te kiezen, tégen de Spiritualen. Deze laatsten predikten de absolute evangelische armoede en beschouwden zelfs het opslaan van levensmiddelen als zondig. Een handjevol hardleerse Spiritualen die zich tegen pauselijke beslissingen terzake bleven verzetten, verschenen voor de Inquisitie en belandden uiteindelijk in 1318 op de brandstapel. Maar ook daarna volhardden de minderbroeders - tot grote ergernis van de paus - in hun visie dat Christus en de apostelen géén eigendommen hadden bezeten. De meerderheid van de Minderbroeders onderwierp zich in 1325 aan het pauselijke gezag, maar een minderheid scheidde zich af, waaronder Michaël van Cesena en Willem van Ockham. Johannes XXII sloeg deze allemaal in de ban, en verklaarde dat het recht om bezittingen te hebben reeds van de tijd van Adam en Eva dateerde.
De dissidente minderbroeders hadden zich echter aangesloten bij keizer Ludwig von Bayern, een vijand van de paus, die zijn rivaal voor de Duitse troon in 1322 in de Slag bij Mühldorf had verslagen. Omdat die rivaal, Frederik de Schone, de steun van de paus had, werd Ludwig von Bayern door de paus in 1324 in de ban gedaan op beschuldiging van agressief anti-pauselijk gedrag. Ludwig reageerde door aan te dringen op het samenroepen van een algemeen concilie, met de bedoeling de paus aan te klagen wegens ketterij, omwille van diens houding tegenover het zijns inziens legitieme standpunt van de spiritualen.
Ketters
Eerst een nadere beschouwing van de woorden 'ketter' en 'ketterij', want dat zijn tot op zekere hoogte relatieve begrippen. Het begrip 'ketter' dateert pas uit de Middeleeuwen en was afgeleid van de Katharen (van het Griekse 'katharoi', 'de zuiveren'). Voordien was het tot dan toe gebruikte woord vrij neutraal. In de Oudheid gebruikte men het woord 'hairesis' ('keuze' of 'het gekozene'; vergelijk het Engelse 'heresy') en dat sloeg op groeperingen die hun eigen leringen volgden. Pas in de eerste eeuw na Christus werd 'hairesis' langzaam maar zeker een negatief begrip waarmee afwijkende geloofsopvattingen werden aangeduid. In de strijd om de orthodoxie en de eenheid konden zowel kerk als keizer dit soort afwijkende opvattingen slecht gebruiken. Tal van kerkvaders hebben er flink tegen van leer getrokken.
Vanaf de vroegchristelijke tijd was een 'ketter' de drager van de meest verregaande vorm van geestelijke hoogmoed. De subversiviteit van het ketter-zijn bestond uit het zelfbewustzijn dat deze mensen bracht tot de overtuiging dat zij hun eigen weg konden gaan tegen het kerkelijk leergezag en dus tegen God in. Zo beweerde Augustinus: "Superbia mater est omnium hereticorum" (Hoogmoed is de moeder van alle ketters).
Ketterijen ontstonden onder allerlei lagen in de bevolking. Sommige ketterijen gedijden het best onder de gegoede burgerij, andere onder de minstbedeelden of mensen die bewust voor een 'evangelische armoede' kozen.
[caption id="attachment_327667" align="aligncenter" width="299"] Verbranding van Tempelieren te Parijs in de 14e eeuw cc Wikimedia[/caption]
In de Middeleeuwen kon strijd over opvattingen aangaande de christelijke overtuiging leiden tot collectieve veroordeling en vervolging. Het uitbannen van tot ketterij bestempelde leringen kreeg vorm in de vervolging van de aanhangers van dergelijke opvattingen door lokale kerken en de wereldlijke macht. In het begin van de 13e eeuw legde keizer Frederik II vast dat op "ketterij" de doodstraf stond. Vervolgens werd in 1211 op diocesaan niveau de Inquisitie opgericht en in 1232 aan de in 1215 opgerichte orde der Dominicanen toevertrouwd. Het bestempelen tot ketter werd ook wel als machtsmiddel gebruikt, zoals bij de beruchte beschuldigingen tegen de Orde der Tempeliers.
Het brede kader
De 'ketterse' armoedebewegingen van de volle Middeleeuwen kwamen niet uit de lucht vallen. Om ze in perspectief te plaatsen noem ik het volgende rijtje (van oost naar west en min of meer chronologisch): Manicheeërs, Messalianen, Paulicianen, Bogomielen en Katharen/Albigenzen.
[caption id="attachment_327665" align="aligncenter" width="376"] Mogelijke route van verspreiding van dualistisch christianisme in Oost- en West-Europa cc Wikimedia[/caption]
In feite is dit een bedrieglijke opsomming, want het zet de argeloze lezer op het verkeerde been. Het suggereert impliciet dat de ene beweging uit de andere voortkwam en dat er alleen geografische verschillen waren. Mocht er überhaupt sprake zijn van relaties tussen twee of meerdere van deze bewegingen, dan zijn ze tamelijk complex. Verder dient rekening gehouden te worden met de feiten dat er met uitzondering van de Manicheeërs bijzonder weinig van de geschriften zelf van deze bewegingen zijn overgebleven (we moeten het in de regel doen met geschriften van tegenstanders), dat de bewegingen in tijd en plaats evolueerden en dat met name door de tegenstanders de benamingen nogal eens door elkaar werden gehaald. Alleen tussen Bogomielen en Katharen is er een verband aangetoond. Verder vallen de Paulicianen enigszins buiten de boot omdat ze in tegenstelling tot de andere bewegingen vechtjassen waren.
De twee gemene delers echter die deze bewegingen gemeen hebben zijn (de met name uit het gnosticisme) bekend staande dualisme, en anderzijds de enkratische ascese.
Omdat dualisme in 'De Naam van de Roos' nauwelijks of geen rol speelt, zal ik hier kort over zijn. Uit het gnosticisme kennen we dualiteit kort door de bocht genomen als een tweedeling waarbij sprake is van een 'hemelse' God en een schepper-god (demiurg), die een onvolmaakte wereld geschapen heeft. Het dualisme in de genoemde bewegingen kon verschillende vormen aannemen. Zo was er horizontaal dualisme, waarbij goed en kwaad naast elkaar bestonden, en verticaal dualisme waarbij sprake was van een hiërarchie in goed en kwaad, God en duivel.
De eigenschap die alle bewegingen gemeen hebben, weliswaar in verschillende mate, is die van de enkratische ascese. De term is afgeleid van het Griekse 'enkrateia' dat zelfbeheersing of matiging betekent. J. Strahan definieert in de Encyclopedia of Religion and Ethics (1912) het verschijnsel als volgt: "Enkratieten zijn christenen die zich onthouden van vlees, wijn, huwelijk en bezit". Het enkratisme kent drie verschijningsvormen: vrijwillige armoede, zwerfapostolaat en maagdelijkheid.
Daarnaast waren deze bewegingen ronduit ketters omdat zij de gevestigde kerk - hetzij Oosters-Orthodox, hetzij Rooms-Katholiek - niet erkenden. Zij vonden deze kerken niet alleen te rijk, te pronkzuchtig en te werelds, maar erkenden ook de noodzaak van priesters als middelaars tussen God en gelovigen niet. Zie bovenstaand: "De subversiviteit van het ketter-zijn bestond uit het zelfbewustzijn dat deze mensen blijkbaar bracht tot de overtuiging dat zij hun eigen weg konden gaan tegen, het kerkelijk leergezag en dus tegen God in.". Dit maakte dat de genoemde bewegingen niet bepaald populair bij de gevestigde kerken waren, om het maar eufemistisch uit de drukken.
De Franciscaanse beweging
Rond 1200 hadden drie mannen een intensieve religieuze ervaring waar ze elk consequenties uit trokken, zij het met verschillende gevolgen. Ze stamden alle drie uit een rijke familie, keren plotseling hun welvarende en comfortabele leven de rug toe, zien af van eigendom en wijden zich vervolgens geheel aan het christelijke geloof. Deze mannen waren Joachim da Fiore, Petrus Waldus en Franciscus van Assisi (ca 1182-1226), waar de huidige paus van Rome zich naar vernoemd heeft. Franciscus was een zoon van Petrus van Bernardone, een welgestelde lakenkoopman uit Assisi en was door zijn vader voorbestemd om zijn opvolger te worden.
Na een veldslag in 1202 tussen zijn geboorteplaats Assisi en de stad Perugia werd Franciscus krijgsgevangene. Na een jaar kwam hij vrij maar was daarop lang en ernstig ziek. Aan de beterende hand werd Franciscus bijzonder getroffen door het leed van de melaatsen, die in zijn tijd volledig uit de samenleving werden verstoten. Naar aanleiding daarvan bekeerde hij zich tot een leven van armoede, gebed, boete en dienstbaarheid aan de armen, ontevreden over de leegheid van zijn leven. Hij trok zich als kluizenaar terug in de eenzaamheid en wijdde zich aan de melaatsen, het herstellen van kerkjes en aan het gebed. Zelf wilde hij de allerarmste zijn. Hij bedelde zijn dagelijks voedsel bij elkaar, daarvan delend met anderen die nog minder hadden dan hij. Vanaf dat moment werd zijn enige geliefde 'Vrouwe Armoede'. Hoewel Franciscus van Assisi geen geestelijke was, begon hij te prediken en verzamelde al vrij snel een groeiende groep getrouwen om zich die leefden volgens de regel die Franciscus opstelde.
Terwijl hij aanvankelijk als kluizenaar ging leven en door veel mensen verguisd werd, verkreeg hij in 1209 van paus Innocentius III, toestemming om samen met deze getrouwen een nieuwe kloosterorde te stichten. Deze Orde van de Franciscanen had binnen een jaar tijd elf volgelingen. Omstreeks het midden van de dertiende eeuw waren er wereldwijd zo’n 1400 franciscaner kloosters. Op 24 september 1224 zou Franciscus de stigmata hebben ontvangen. In de winter of lente daarna zong hij voor het eerst zijn bekende Zonnelied. Hij stierf op de avond van 3 oktober 1226.
So far so good, maar met name na zijn dood begonnen de problemen. Er ontstond een strijd over hoe de Franciscanen behoorden te leven. Aan de ene kant stonden de Minorieten of Conventuali , die het armoede-ideaal vrijwel schrapten uit de regel. Aan de andere kant waren er de Spiritualen, die voor vrijwillige armoede kozen.
Vanaf de jaren 1270 verhardde de strijd en werd een groep dissidenten herkenbaar. De Franciscanen kregen successievelijk verschillende matigende privileges, hetgeen verzet opriep bij volgelingen die de armoede strikt wilden toepassen. Dezen waren van mening dat alleen zij de geest van Franciscus’ regel en de geest van God bezaten. De rede waarom de kerk op de hand van de Coventualen was laat zich raden: de Spiritualen moesten niets hebben van de rijkdom van de kerk en werden gezien als lastposten die het gezag van de kerk ondermijnden. De houding van de kerk was overigens niet consequent en afhankelijk van degene die het voor het zeggen had. Er werden stellingen afgekondigd, weer ingetrokken, bekrachtigd, opnieuw voor ongeldig verklaard en zo voort.
Sommige Spiritualen waren meer opstandig, andere meer gezagsgetrouw. Er werden heftige discussies gevoerd rond de armoedebeleving. Voor de Spiritualen mochten de broeders geen bezit hebben, zelfs niet van goederen voor de dagelijkse behoeften. Ze hadden alleen het gebruiksrecht over goederen. Men moest zich daarbij beperken tot het strikt noodzakelijke: de 'usus pauper'. De bul Quo elongati van paus Gregorius IX uit 1230 werd beschouwd als verraad aan Franciscus. Sterke groepen Spiritualen kwamen op in Zuid-Frankrijk (Provence) en Midden- en Noord-Italië. Deze groepen ontmoetten elkaar regelmatig. Het bleef evenwel een minderheid die stond tegenover een meerderheid van Conventuelen. Bonaventura (1221-1274), de generale overste van de orde, trachtte een bemiddelende rol te spelen tussen de verschillende fracties, maar na zijn dood liep het uit de hand en werden verschillende groepen openlijk opstandig.
De ketterijen uit "De naam van de roos"
Verschillende Spiritualen werden geëxcommuniceerd en diverse pauselijke bullen werden tegen hen uitgevaardigd. Angelo da Clareno werd reeds in 1280 opgesloten op beschuldiging van ketterij. In 1282 werd Petrus Olivi beschuldigd van ketterij en in 1283 werden zijn geschriften geconfisqueerd. In 1297 werd hij geëxcommuniceerd door paus Bonifatius VIII. Vele anderen ondergingen hetzelfde lot.
Begin 14de eeuw werden enkele grote discussies georganiseerd tussen Spiritualen en Conventuelen, zoals in 1310-1312 aan het pauselijk hof te Avignon. In 1312 veroordeelden twee pauselijke decreten (Fidei Catholicae Fundamento en Exivi de Paradiso) de dwalingen van genoemde Petrus Olivi. Vanaf dat moment begonnen de zwaarste vervolgingen. Maar ook de Spiritualen verhardden hun verzet. In 1315 namen de Spiritualen met geweld de leiding over de conventen van Béziers en Narbonne. Ze werden onmiddellijk geëxcommuniceerd.
1317 wordt vaak beschouwd als het einde van de Spiritualen. Dat jaar publiceerde Paus Johannes XXII zijn bul Quorundam exigit, waarin hij onderwerping eiste. 25 Spiritualen weigerden deze onderwerping en werden voor de inquisitie geleid. 21 van hen bekeerden zich, de vier anderen werden overgeleverd aan de wereldlijke macht en stierven op 7 mei 1318 als ketters op de brandstapel in Marseille. Dit was nog niet het volledige einde van de Spiritualen. Een groep van Toscane vluchtte naar Sicilië en werd in 1318 geëxcommuniceerd.
Ubertino da Casale werd in 1318 geëxcommuniceerd, maar werd vier jaar later terug geroepen naar Avignon om zijn mening te geven over de controverse tussen Dominicanen en Franciscanen over de armoede van Jezus Christus en de apostelen. Ubertino beweerde dat dezen, hoewel ze alle eigendommen van particulieren hadden afgewezen, goederen en geld gebruikten voor levensbehoeften en aalmoezen, een antwoord waar paus Johannes XXII goed mee kon leven. In 1322 publiceerde Paus Johannes XXII zijn bul Ad conditorem canonum waarin hij stelde dat Franciscanen zaken die ze gebruiken ook mogen bezitten. Maar de armoedestrijd was nog niet beëindigd. De Spiritualen waren verdwenen, tenminste onder die naam, maar een aantal ging verder met hun overtuiging, onder meer als Fraticelli. De generale overste van de orde, de in deel 1 reeds genoemde Michael van Cesena, was hiervan de grote voortrekker. We zijn nu beland in het jaar waarin 'De Naam van de Roos' speelt: 1327.
Men herinnere zich de fictieve monnik Salvatore da Monferrato, de assistent van de cellarius, die aan het einde van de film op de brandstapel eindigt, met dank aan Bernardo Gui. In de film maakt Salvatore de indruk niet helemaal goed bij zijn hoofd te zijn en brengt met regelmaat de kreet 'penitenziagite' uit, door Umberto Eco afgekeken van de historische Gherhardo Segarelli, stichter van de Apostolische Broeders. Bedoeld wordt in feite de oproep tot boetedoening 'poenitentiam agite'. want boete doen hoorde ook in het rijtje armoede, zwerven en seksuele onthouding. Segarelli wordt op 18 juli 1300 als onverbeterlijke ketter op de brandstapel gezet.
Joachim Da Fiore
Tot slot enige woorden over een bijzonder fascinerende figuur die invloed op de Franciscaanse beweging en specifiek de Spiritualen heeft uitgeoefend: Joachim da Fiore (ca 1135-1202). In 'De Naam van de Roos' vinden we hem niet onder de actoren - logisch, hij was al in 1202 overleden - maar hij wordt wel genoemd. Het boek Openbaringen speelt een bijzondere rol in zijn theorieën (zie zijn 'Expositio in Apocalypsim') en alleen al als zodanig past hij perfect in De Naam van de Roos. Rondom Joachim ontstond een beweging, de Joachimieten.
[caption id="attachment_327666" align="aligncenter" width="271"] Joachim Da Fiore in zijn studeerkamer, houtsnede 1516 cc Wikimedia[/caption]
Joachim da Fiore had in de late 12e eeuw een internationale reputatie. Zo heeft hij tussen 1180 en 1200 gefunctioneerd als apocalyptische adviseur van een aantal pausen. Hoewel hij eenzaam leefde op een bergtop in zijn klooster in Calabrië (sic!), was zijn faam wijdverspreid. Joachim zelf is nooit geëxcommuniceerd of veroordeeld, maar zijn werken wel. Het vierde Concilie van Lateranen in 1215 veroordeelde zijn visie inzake de Heilige Geest. Zijn theorieën werden op de synode van Arles in 1263 als ketters weggezet. De scholasticus Thomas van Aquino heeft in zijn Summa Theologica (1265-1274) zijn theorieën weerlegd, wat gezien de verschillen tussen de insteek van de beide heren (lees: 'paradigm shift') wel niet zo'n toer geweest zal zijn. Met name vanwege zijn apocalyptische visie omtrent de antichrist was Joachim populair bij de Spiritualen.
Joachim da Fiore werd beschouwd als mysticus en theoloog. De basis van zijn mystieke leer is zijn leerstelling van het 'eeuwige evangelie', gebaseerd op een interpretatie van Openbaring 14, 6: "Toen zag ik opnieuw een engel, die hoog in de lucht vloog. Hij had een eeuwig evangelie dat hij bekend moest maken aan de mensen op aarde, uit alle landen en alle volken, van elke stam en taal" (NBV). In zijn millenniaire doctrine speelt, naar analogie van de Drieëenheid [ https://nl.wikipedia.org/wiki/Drie-eenheid ] , zijn leer van de drie tijdperken een hoofdrol. De geschiedenis bestaat volgens Joachim uit drie tijdperken:
1. Het Tijdperk van de Vader, overeenkomend met het Oude Testament, gekenmerkt door gehoorzaamheid van de mensheid aan de wetten van God;
2. Het tijdperk van de Zoon, tussen de komst van Christus en het jaar 1260;
3. Het tijdperk van de Heilige Geest, een geestelijke utopie. Het Koninkrijk van de Heilige Geest, een nieuwe bedeling van universele liefde, zou voortkomen uit het Evangelie van Christus, maar de letter ervan overstijgen. In dit nieuwe tijdperk zou de kerkelijke organisatie worden vervangen en zou de 'Orde van de Rechtvaardige Kerk' regeren. Deze Orde werd later geïdentificeerd met de Franciscaanse beweging door Joachim's volgeling Gerardo van Borgo San Donnino, die zijn ideeën vastlegde in zijn boek 'Introductorium in Evangelium Aeternum'. Een meesterlijke zet, maar de kerk zag meteen het gevaar, verordonneerde de vernietiging van zijn boek en stopte hem in 1263 in de gevangenis waar hij in 1276 overleed, overigens zonder zijn doctrine herroepen te hebben.
Volgens Joachim zal het pas in het derde tijdperk mogelijk zijn om de woorden van God in hun diepste betekenis te begrijpen, een betekenis die boven de letterlijke uitstijgt. In deze periode zou in plaats van de parousia (tweede komst van Christus) een nieuw tijdperk van vrede en eensgezindheid aanvangen en zal er een nieuwe religieuze 'orde' van spirituele mensen ontstaan, waardoor de hiërarchie van de kerk overbodig zou worden. 'Church's worst nightmare', geheel in lijn met de ketterse armoedebewegingen.