COLUMN - Hoe een verhaal dat ooit verlangens opriep, een half leven later troost biedt.
In de schoolbus zeiden jongens uit kleine Drentse dorpjes altijd ‘kameraad’ als ze ‘vriend’ bedoelden. ‘Vriend’ klonk te intiem, op het homofiele af. Misschien is de waarheid onschuldiger, had het enkel met hun dialect te maken, maar ik vond het altijd achterlijk klinken.
Tijdens mijn studie in Groningen noemden bekenden met wie ik wel eens een biertje dronk mij ‘vriend’. Dat leek me het andere uiterste. Het bleek slechts een tussenvorm. Mensen van andere continenten zeggen al friend of amigo als je twee minuten met ze staat te praten. Op Facebook heb ik zelfs ‘vrienden’ waarvan ik geen idee heb wie ze zijn.
Een van hen postte een filmpje waarin mensen van nul tot honderd jaar achter elkaar hun leeftijd zeggen. Hij noemde het prachtig. Ik vond het confronterend. In plaats van de vorderingen in het leven zag ik vooral de nadering van de dood.
Het voelt soms alsof mijn werkelijke leeftijd steeds verder afstand neemt van wat het gevoelsmatig zou moeten zijn. Vrienden (kameraden, bekenden, amigos) gaan voor huisje-boompje-beestje, terwijl ik me acht jaar na mijn afstuderen angstvallig blijf vastklampen aan mijn studentikoze leventje. Ik vrees soms dat ik me op mijn zestigste nog steeds gedraag alsof ik achttien ben. Toen ik daar zaterdagavond, nota bene op weg naar de kroeg, aan dacht, had ik weinig ontzag voor mijn toekomstige ik. Dat de regen met bakken uit de hemel viel, maakte het er niet veel beter op.