Een boer in de Europese Unie krijgt gemiddeld 22% van zijn inkomen uit landbouwsubsidies. In Nieuw-Zeeland bedraagt dit gesubsidieerde deel slechts 1%, in de Verenigde Staten 9% en op IJsland 48% (tabel). Het is onherroepelijk appels met peren vergelijken gezien de grote verschillen in landschap, klimaat en samenleving. Maar over het doel van landbouwsubsidies in deze verschillende landen kan wel degelijk gediscussieerd worden.
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) stelt in een recent gepubliceerd rapport dat het nu de tijd is om landbouwsubsidies te hervormen. De publicatie komt op een cruciaal moment want in deze maanden buigt de Europese Unie zich over de concrete uitwerking van voorstellen om haar landbouwbeleid per 2013 te hervormen. Grofweg zijn er in deze voorstellen drie richtingen te onderscheiden: (1) niets doen (2) geleidelijke hervorming (3) radicale hervorming. De eerste richting vindt de meeste steun in Frankrijk, Ierland, Spanje, Italië en Griekenland. Terwijl men in het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Denemarken en Zweden juist voorstander is voor snelle en ingrijpende hervormingen.

In alle OESO landen zijn de landbouwsubsidies de afgelopen jaren al verminderd. Buiten de OESO, zoals in China, Rusland en Brazilië, stijgen deze subsidies daarentegen juist. Het huidige bedrag van 172 miljard euro wat jaarlijks in OESO landen aan landbouwsubsidies wordt uitgekeerd werkt nu vooral marktverstorend en komt de productiviteit niet ten goede aldus de OESO. Maar hervormingen van de landbouwsubsidies kunnen ervoor zorgen dat deze overheidssteun zich in de toekomst richt op duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en het verhogen van de productiviteit.