Closing Time | Jeanette
Jeanette is een Spaanse zangeres, die in 1974 een wereldhit had met bovenstaand nummer, dat een eigen wikipedia pagina heeft om de symbolische lading ervan aan de vooravond van Franco’s dood te duiden.
‘Als je een jaartje vastzitten in een psychiatrische inrichting al teveel vindt voor je idealen, dan ben je een enorme sufferd,’ zei Jeanette. Ik denk er precies zo over, en ik zal u uitleggen waar we het over hadden. We hadden het over het verschil tussen Rusland en Nederland, en waar kwam dat door: door dit artikel op Sargasso, waar iemand in de reacties iets opmerkte over die halfkrankzinnige waxinelichtgooier, die toch maar mooi een jaar had vastgezeten, niet in een gevangenis, maar in een psychiatrische inrichting. Alsof dat vergelijkbaar is met de toestand in Rusland, waar zo’n waxinelichtgooier onmiddellijk platgespoten zou worden en daarna zou worden opgeborgen. Er was ook nog een reactie van een meneer HPax, zo noemt hij zich, want anders dan ik durft hij zijn ware naam niet te noemen. Die meneer HPax zegt: ‘Namens wie spreek jij? Wees voortaan wat zorgvuldiger. Ik haat mensen die zonder mij, bij mij, namens mij hun mond brutaal open doen!’
Jeanette is een Spaanse zangeres, die in 1974 een wereldhit had met bovenstaand nummer, dat een eigen wikipedia pagina heeft om de symbolische lading ervan aan de vooravond van Franco’s dood te duiden.
Bedrieglijk echt gaat over papyrologie en dan vooral over de wedloop tussen wetenschappers en vervalsers. De aanleiding tot het schrijven van het boekje is het Evangelie van de Vrouw van Jezus, dat opdook in het najaar van 2012 en waarvan al na drie weken vaststond dat het een vervalsing was. Ik heb toen aangegeven dat het vreemd was dat de onderzoekster, toen eenmaal duidelijk was dat deze tekst met geen mogelijkheid antiek kon zijn, beweerde dat het lab uitsluitsel kon geven.
Erik had dus een briefje voor me achtergelaten, daarop had ik een advertentie gezet in Het Kontakkie. Dat is nu uitgekomen en zojuist belde een vrouw, die met lachende stem zei dat ze niet Jane werd genoemd door Erik, dat ik het mis had. Toen hing ze op. Ik herkende de stem niet, en ik had ook niet kunnen vragen of ze dan To genoemd werd (afkorting van Toosje?) of misschien An (Antoinette?). To is de eerste vrouwelijke naam in het verhaal Descent of man, hij zit al in de titel, net als An. Daar had Jeanette me, slim, al op gewezen.
Maar ik was mijn interesse in die verhalen van Erik al kwijtgeraakt. Dat soort spelletjes speelt hij maar met iemand anders, ik laat me niet gebruiken. Als die To of die An, of weet ik hoe ze genoemd werd door Erik, op 1 september nog niets van me gehoord heeft, mag ze alles doen met die verhalen. Mijn zegen heeft ze.
Dit vertelde ik gisteravond aan Reijer Zwart, mijn overbuurman, en ik vertelde hem ook over Jeanette. ‘De een zijn dood is de ander zijn brood,’ reageerde hij. Reijer is vroeger lid geweest van SSS Alkmaar, een worstelvereniging. Hij kon aardig worstelen, vroeger. Hij is bijna even oud als ik, en waar ik totaal niet gespierd ben, zijn zijn armen en benen nog steeds kolossaal. Hij worstelt niet meer, maar hij ‘houdt het nog een beetje bij’ met gewichtheffen. Hij zou mij met één klap kunnen vermoorden, maar vermoorden doet hij niet. Reijer is een vreedzaam mens.
We (dat wil zeggen Jeanette en ik. Hoe twee mensen elkaar kunnen tegenkomen is soms wonderlijk. Hier is het te danken aan de dood van Erik Greveling, of tenminste indirect. We zijn, o ja, haakje sluiten) we zijn afgelopen zondag wezen wandelen door de duinen. Jeanette had een vrije dag en wou het huisje van Erik wel eens zien, dus dat zijn we gaan bekijken. Ik legde uit hoe hij had gewoond in dat hok, want meer was het eigenlijk niet, en ik zei, tegelijk met haar: ‘In zo’n kot zou ik niet willen wonen.’ Water, gas en elektra waren natuurlijk al afgesloten, en er waren al dieren binnen geweest, de begroeiing was ook al volop aanwezig buiten en binnen het huisje. In zijn tuin zaten nog duinaardappelen, preien en knoflookplanten in de grond, zag ik. ‘Die haal ik er morgen nog wel even uit, dan krijg jij er ook een portie van.’
We besloten naar Bergen aan Zee te wandelen, via De Kluft. Het is maar vijf kilometer, dus dat is geen afstand voor geoefende wandelaars zoals wij zijn. De Kluft bereik je op de makkelijkste manier door over het strand te wandelen, wat we dus deden. De Kluft is het hoogste duin van Nederland, sinds 1700, meen ik, dus een toeristisch attractiepunt van jewelste. Als je op De Kluft staat, kun je de Hoogovens in IJmuiden duidelijk zien, als het helder weer is, en die zijn toch dertig kilometer ver weg. Je ziet van daaraf ook duidelijk Alkmaar liggen, met zijn Grote Laurentiuskerk. Je ziet ook die paar windmolens in de zee staan, die staan er om de een of andere reden omdat ze ‘groene’ energie moeten leveren. Maar dat niet of nauwelijks doen. Wil je daar iets mee bereiken, dan moet je minstens het hele Markermeer volzetten met die dingen, en niet gaan zitten kneuteren met acht of twaalf windmolens. Weggegooid geld. Stoppen dus met die handel, of volzetten. Het één of het ander, maar daar is een politicus in Nederland nog nooit rijker of beter van geworden, dus kiest hij voor een pilotproject.
Dat kan! Sargasso is een collectief van bloggers en we verwelkomen graag nieuw blogtalent. We plaatsen ook regelmatig gastbijdragen. Lees hier meer over bloggen voor Sargasso of over het inzenden van een gastbijdrage.
De wereld vóór God – Filosofie van de oudheid, geschreven door Kees Alders, op Sargasso beter bekend als Klokwerk, biedt een levendig en compleet overzicht van de filosofie van de oudheid, de filosofen van vóór het christendom. Geschikt voor de reeds gevorderde filosoof, maar ook zeker voor de ‘absolute beginner’.
In deze levendige en buitengewoon toegankelijke introductie in de filosofie ligt de nadruk op Griekse en Romeinse denkers. Bekende filosofen als Plato en Cicero passeren de revue, maar ook meer onbekende namen als Aristippos en Carneades komen uitgebreid aan bod.
Ik heb u in mijn vorige stukje al kennis laten maken met Mathurin Forestier en met Antonius Divitis, die ongeveer 500 jaar geleden hun muziek schreven. Het eigenaardige is dat componisten van enige naam, van 1100 tot ongeveer 1600, zonder uitzondering voor de kerk werkten. Er waren er wel die daarna voor enig Europees hof gingen werken, maar die componisten werden uit de kerk gehaald. Hoe dat komt? Dat is tamelijk eenvoudig. Waar zat in die tijden het geld? Juist.
In dit stukje laat ik een mail volgen die ik aan Jeanette heb gestuurd:
‘Dag Jeanette,
Hierbij nog een aantal componisten van ongeveer 500 jaren her, die je misschien niet zult kennen. Als eerste: Antoine de Févin (1470-1511). Behalve dat stuk schreef hij ook een fantastisch Requiem, maar hij schreef ook een aantal wereldlijke chansons, zoals dit tamelijk opgewekte lied. Ik ben een paar jaar geabonneerd geweest op een YouTube-site van een Franse dame die op die site allerlei middeleeuwse liederen verzamelde. Als je die verzameling beluisterde, merkte je op dat er in de jaren van 1300 tot 1500 eigenlijk geen ontwikkeling in die liederen zat. Ze zingen meer dan 200 jaar op een losse toon over het houden van vogelkijns, en het maakte ook niet uit in welke regio die liederen geschreven waren.
Ik zou niet met een vrouw kunnen omgaan die andere oren heeft dan ik. Ik bedoel, met een vrouw die houdt van bijvoorbeeld de liedkunst van Frans Bauer of die genieten kan van Herman van Veen. U zult zeggen: maar dat is ook de kunst voor de laagopgeleiden. Dáár komt het door, dat je niet met zo iemand kunt omgaan. Daar zal het zeker ook door komen, maar er zijn veel hoogopgeleiden die houden van de orkestmuziek van Mozart of de pianomuziek van Chopin, en dat is ook muziek die ik onmiddellijk uitzet. Ik kan er gewoonweg niet naar luisteren. Het stoort me, die muzak.
Een vrouw moet op zijn minst van Bach houden. Gelukkig doet Jeanette dat. Ze houdt ook van Norah Jones, helaas, maar ik houd bijvoorbeeld weer van Black Sabbath met een nog jonge Ozzy. Jeanette houdt van Bach (en van Glenn Gould’s versies van Bach!), maar ze houdt ook van de voorlopers van Bach: Dufay, Byrd, Ockeghem, Palestrina.
‘Waar haal jij je muziek vandaan?’ vroeg ik haar. ‘Vroeger kocht ik de platen, later de cd’s, maar tegenwoordig luister ik op de computer naar YouTube,’ zei ze. ‘Dat doe ik ook,’ zei ik, ‘ik hoef niets te downloaden, ik luister alleen naar YouTube. Als ik verre reizen zou maken met een auto – ik heb niet eens een rijbewijs, dus ik kom niet zo ver – of met het vliegtuig, dan zou ik wel een verzameling Byrd-liederen willen hebben. Maar daar is allemaal nooit sprake van geweest. Ik ben een thuiszitter. Eng, hè? Maar dat krijg je als je een hartpatiënt bent.’
‘Hartpatiënt? Maar dan zal ik voortaan wat voorzichtiger met je omspringen!’
‘Alsjeblieft dankjewel, ja. Ken jij de naam Mathurin Forestier?’
‘Nee. Nooit van gehoord.’
‘Dat is geen schande. Alleen de specialisten hadden tot 2008 van die naam gehoord. In 2008 kwam er een plaat uit van Forestier met die Missa l’Homme Armé, en toen wisten nog een paar honderd liefhebbers ervan. Hij was een goede componist die geboren moet zijn rond het jaar 1470, dus hij werd ongeveer geboren toen Dufay stierf, hij was een tijdgenoot van Antonius Divitis en Nicolas Champion. Forestier heeft aan het Franse hof gewerkt als componist, en waarschijnlijk ook als koordirigent, dus dat moet zijn geweest onder Lodewijk XII van het huis van Valois. Er zijn nu nog een paar missen, twee octetten en vier liederen van Forestier bekend. Er moet natuurlijk nog veel meer te vinden zijn, maar dat is allemaal nooit beschreven. Wannneer Forestier stierf is bijvoorbeeld ook niet bekend. We weten niets van hem. Wikipedia heeft ook geen stukje over hem.’
‘Hij is dus niet zozeer een onbekende schakel in de muziekgeschiedenis, maar een onbekende.’
‘Ja, precies. Je kunt zijn stijl wel zien als een overgang van de muziek van Busnois naar die van Palestrina. Vijfhonderd jaar geleden duurde een muziekstijl nog honderd jaar, dat is tegenwoordig wel anders. Als je nu zegt dat je van, laat ons zeggen, de hiphop houdt, zegt iedereen: wat ben jij een ouderwetse lulhannes! Ken je een andere liefde van me, Galina Oestvolskaja?’
‘Daar zal ik nog zeer aan moeten wennen, lieverd. Een portje?’
Wie was Mohammed? Wat dreef hem? In deze vlot geschreven biografie beschrijft Marcel Hulspas de carrière van de de Profeet Mohammed. Hoe hij uitgroeide van een eenvoudige lokale ‘waarschuwer’ die de Mekkanen opriep om terug te keren tot het ware geloof, tot een man die zichzelf beschouwde als de nieuwste door God gezonden profeet, vergelijkbaar met Mozes, Jesaja en Jezus.
Mohammed moest Mekka verlaten maar slaagde erin een machtige stammencoalitie bijeen te brengen die, geïnspireerd door het geloof in de ene God (en zijn Profeet) westelijk Arabië veroverde. En na zijn dood stroomden de Arabische legers oost- en noordwaarts, en schiepen een nieuw wereldrijk.
De redactie van Sargasso bestaat uit een club vrijwilligers. Naast zelf artikelen schrijven struinen we het internet af om interessante artikelen en nieuwswaardige inhoud met lezers te delen. We onderhouden zelf de site en houden als moderator een oogje op de discussies. Je kunt op Sargasso terecht voor artikelen over privacy, klimaat, biodiversiteit, duurzaamheid, politiek, buitenland, religie, economie, wetenschap en het leven van alle dag.
Om Sargasso in stand te houden hebben we wel wat geld nodig. Zodat we de site in de lucht kunnen houden, we af en toe kunnen vergaderen (en borrelen) en om nieuwe dingen te kunnen proberen.
Ik stelde de volgende middag een tekstje op: ‘Welke vrouw uit Egmond aan Zee is ooit aangesproken door onze ex-postbode Erik Greveling met de (Engelse) naam Jane? Meldt u zich bij Ben Hoogeboom, tel. 06-********.’ Met dit tekstje ging ik naar Drukkerij Belleman, uitgever van ‘Het Kontakkie’ (Het Contact met de Egmonden, heet het officieel), een huis-aan-huisblad dat veel gelezen wordt, onder meer door de column van Arie Lieverse, die gesteld is in het oorspronkelijke dialect van Egmond aan Zee, het Derps. Niemand jonger dan 60 jaar oud spreekt het Derps nog, maar erover lezen doet iedereen nog zeer graag: de reden voor het voortbestaan van ‘Het Kontakkie’.
Jeanette belde me die middag op, ik zal u niet vervelen met de seksuele opmerkingen van haar of mijn zijde (vooral die van mijn zijde, bedoel ik. Zo zei ik bijvoorbeeld: ‘Hoe kan iemand die toch al zo gezegend is met haar borstomvang, ook nog zulke goede ideeën hebben?’ Ik zei dat met de ironie van Karel van het Reve, die ironie omschreef als geveinsde geveinsdheid. Want u dacht toch, hoop ik, niet dat ik in ernst enig verband zou brengen tussen borstomvang en het hebben of niet hebben van ideeën). Ze zei me dat ze die avond bij me op bezoek zou komen, om het nog eens over de naam ‘Jane’ te hebben. ‘Houd dat briefje van Erik en dat boek van T.C. Boyle gereed. Tot vanavond!’
Ik moest dus op zoek naar een vrouw die door Erik Greveling Jane werd genoemd. Ik moest maar aannemen dat het een alleenstaande dame was. Daarvan bevatte het telefoonboek er acht: twee Ineke’s, een Jeanette, een Toosje, een Antoinette, een Marja, een Marijke en een Clara. Wie van die acht zou het kunnen zijn. Ik dacht natuurlijk, Eriks liefde voor de Angelsaksische literatuur kennende, eerstens aan Jeanette. Jeanette – Jane, dat leek me vrij logisch. Jeanette Verschuren, Julianastraat 26, las ik in het telefoonboek.
Wat zou ik doen? Een briefje schrijven, een telefoontje plegen of ’s avonds naar haar huis gaan om het haar persoonlijk te vragen? Ik besloot dat het laatste het beste was.
Jeanette bleek een ongeveer 50-jarige vrouw te zijn, rossig kort haar, sproetjes in het gezicht. Ik kende haar, omdat ik haar wel eens in de supermarkt had gezien. Ze woonde, zei ze, al dertig jaar in Egmond aan Zee, ze had mij ook wel eens opgemerkt. ‘Ik heb een vreemd verhaal, dat nogal lang duurt om te vertellen,’ zei ik. ‘Dan zet ik koffie, we hebben alle tijd van de wereld.’ Vervolgens begon ik Eriks leven en dood te beschrijven, zijn schrijverschap, zijn manuscripten waarnaar ik op zoek was, dat boek van T.C. Boyle, die stapels poststukken in zijn slaapkamer, en het spelletje dat Erik nu met me speelde.
In Het wereldrijk van het Tweestromenland beschrijft Daan Nijssen, die op Sargasso de reeks ‘Verloren Oudheid‘ verzorgde, de geschiedenis van Mesopotamië. Rond 670 v.Chr. hadden de Assyriërs een groot deel van wat we nu het Midden-Oosten noemen verenigd in een wereldrijk, met Mesopotamië als kernland. In 612 v.Chr. brachten de Babyloniërs en de Meden deze grootmacht ten val en kwam onder illustere koningen als Nebukadnessar en Nabonidus het Babylonische Rijk tot bloei.
Wie was Mohammed? Wat dreef hem? In deze vlot geschreven biografie beschrijft Marcel Hulspas de carrière van de de Profeet Mohammed. Hoe hij uitgroeide van een eenvoudige lokale ‘waarschuwer’ die de Mekkanen opriep om terug te keren tot het ware geloof, tot een man die zichzelf beschouwde als de nieuwste door God gezonden profeet, vergelijkbaar met Mozes, Jesaja en Jezus.
Mohammed moest Mekka verlaten maar slaagde erin een machtige stammencoalitie bijeen te brengen die, geïnspireerd door het geloof in de ene God (en zijn Profeet) westelijk Arabië veroverde. En na zijn dood stroomden de Arabische legers oost- en noordwaarts, en schiepen een nieuw wereldrijk.