Handen schudden
Het Gerechtshof in Den Haag deed op 10 april 2012 uitspraak in een hoger beroep van de heer Enait tegen de Gemeente Rotterdam. Enait had daar gesolliciteerd naar de functie van klantmanager en werd afgewezen omdat hij weigert vrouwen een hand te geven. Volgens het hof was die afwijzing terecht, maar de redenen voor die conclusie zijn net iets subtieler dan berichten in de landelijke pers suggereren, analyseert ethicus Bart Voorzanger.
Het hof weerspreekt allereerst een aantal beweringen van de Gemeente. De weigering van de heer Enait om vrouwen de hand te schudden is volgens het hof wel degelijk een uiting van zijn geloofsovertuiging, en Enait beroept zich wel degelijk met recht op de Algemene Wet Gelijke Behandeling en de Europese Verklaring van de Rechten van de Mens nu hij vanwege die geloofsuiting door de Gemeente is afgewezen. De Gemeente maakte bij de sollicitatieprocedure van de heer Enait (indirect) onderscheid op grond van geloof en dat mag niet zomaar.
De vraag is dus niet of de Gemeente de heer Enait discrimineerde, de vraag is of de Gemeente daar geldige en voldoende zwaarwegende redenen voor had. De heer Enait solliciteerde naar de functie van klantmanager en volgens het hof is dat een functie waarin hij de Gemeente zou vertegenwoordigen en waarbij het ‘van wezenlijk belang is dat hij de klanten tegemoet treedt op een wijze die door hen niet als respectloos en kwetsend wordt ervaren’ (mijn cursivering). Menig klant met wie Enait te maken zou hebben gehad, zou zijn weigering haar de hand te schudden beslist als beledigend hebben ervaren, en daarom concludeert het hof dat de Gemeente de heer Enait terecht voor deze functie afwees.
Misschien had het hof het hierbij kunnen laten, maar het voegde nog één element aan zijn uitspraak toe die de rechtvaardiging in feite weer op losse schroeven zet: