Bezeten van bezit
ACHTERGROND - ‘Gij zult niet stelen’ is een duidelijk gebod. Het is lekker kort, en volstrekt duidelijk. Eigendom is heilig. ‘Lag het maar zo simpel…’ verzucht prof. dr. Hans Achterhuis tijdens de achtste lezing in de reeks 10 geboden revisited. Want wanneer ben je nu eigenlijk een dief, en wanneer niet? Sinds de bankencrisis is een grote verontwaardiging opgerezen over de manier waarop bankiers zichzelf ongestraft kunnen verrijken ten koste van anderen. Maar wat ze doen is geen stelen, of toch?. Het idee van diefstal veronderstelt een bepaalde definitie van bezit, en dat is er een die in de loop van de tijd veranderd is. Daarom, het achtste gebod opnieuw bekeken.
Eerlijk zullen we alles delen
Achterhuis legt uit dat het gebod in de zesde eeuw voor Christus eigenlijk precies het omgekeerde betekende van onze hedendaagse opvatting. Eigendom was in het oude Israël niet absoluut: de vrucht van de aarde was voor iedereen gezamenlijk geschapen. Daarom hadden arme mensen, als ze hongerig waren, ook het recht om de door de velden van de rijken te struinen en te eten wat ze nodig hadden. Dat zie je ook terugkomen in het Bijbelverhaal van Ruth en Naomi, die tijdens hun reizen leven van andermans akkers. De rijke persoon die alles voor zichzelf hield, die was schuldig aan diefstal. De rijke handelaren en grootgrondbezitters werden zo door dit gebod gewezen op de verantwoordelijkheden die hoorden bij hun eigendom.
Terug naar de meent