GeenCommentaar heeft ruimte voor gastloggers. Vandaag voor Frans-Paul van der Putten, gepromoveerd op de geschiedenis van buitenlandse invloed in China. Hij is momenteel als onderzoeker verbonden aan Clingendael. Deze opinie verscheen eerder in het NRC.
De druk op Westerse regeringen om actie te ondernemen tegen China’s Tibetbeleid neemt toe. In Westerse media wordt gepleit voor het boycotten van de openingsceremonie van de Olympische Spelen door vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen. Hiermee zou een signaal worden afgegeven dat men het niet eens is met de manier waarop Beijing de crisis in Tibet aanpakt. Gehoopt wordt dat de Chinese overheid, die graag wil dat de Spelen een succes worden, hierdoor de druk van de internationale gemeenschap voelt.
Aan de ene kant is de bevordering van mensenrechten een centraal punt in het beleid van Minister Verhagen. Aan de andere kant heeft de Nederlandse economie baat bij goede betrekkingen met China. Moet Nederland oproepen tot een internationale boycot van de openingsceremonie? Of is een oproep wat te hoog gegrepen en moet de regering zich beperken tot het niet sturen van vertegenwoordigers naar de ceremonie? En hoe moet het dan met Prins Willem-Alexander, die lid is van het IOC?
De kern van het probleem
Laten we kijken naar wat de kern van het probleem in China is, en hoe zich dat verhoudt tot de Westerse wereld. De kern van het mensenrechtenprobleem in China is dat de Chinese staat te sterk is. Anders gezegd, de Chinese burger heeft onvoldoende politieke vrijheden. De overmatig sterke staat in China is het product van een verleden waarin de Chinese staat zelf juist weer te zwak was. Dat was het geval tussen circa 1850 en 1950. In die periode van honderd jaar was de centrale staat in China onvoldoende in staat de bevolking te beschermen tegen hongersnoden, criminaliteit, burgeroorlogen en buitenlandse invasies. Vele miljoenen doden zouden niet gevallen zijn als de Chinese staat in deze periode normaal had gefunctioneerd. Sinds de Communistische machtsovername in 1949 streven China’s leiders naar een sterke staat, om een herhaling van de misère uit het verleden te voorkomen. Het China van vandaag is daarom een krachtige staat, waarin de politieke rechten van individuele burgers ondergeschikt zijn aan de veiligheid en stabiliteit van het land als geheel.