Na uren rijden riep de bezembinder vanaf de bok: ‘Kijk, daar ligt Den Haag.’ Pijke schoot overeind en klom op de stapel bezems.
In de verte zag hij de rand van de stad. Hoge huizen en meer dan één kerktoren. Nu gaat het gebeuren, dacht hij opgewonden.
De jongen met de vulpen bevat alle personages die gangbaar zijn in een sociaal-realistisch sprookje: er is een zieke moeder, er is een onbetrouwbare stiefvader, er is duivelse werkgever en er is een reddende engel. En er zijn vrienden, zowel in de smerige sigarenwerkplaats als aan de chique Laan van Meerdervoort.
Het verhaal gaat over Pijke Slim, een elfjarige wees die in 1874 naar Den Haag vertrekt om in de leer te gaan bij een baas met een kast vol boeken. Eenmaal in de stad komt hij erachter dat hij moet werken om de schulden van zijn stiefvader af te lossen. Pijke moet sigaren gaan rollen bij een baas die zijn werknemers zoveel mogelijk uitperst. De lonen worden uitbetaald in zijn dranklokaal, zodat het zuur verdiende geld meteen weer uitgegeven kan worden.
Op een dag staat er in de krant dat het kinderwetje van Van Houten is ingevoerd. Pijke realiseert zich dat hij eigenlijk helemaal niet mag werken en dat zijn baas straf kan verwachten als hij kinderen in dienst blijft houden. Vanaf dat moment probeert Pijke zijn toekomst in eigen hand te nemen. Het valt niet mee. Hij raakt betrokken bij zakkenrollerij.