Het sinistere wereldbeeld van ‘Avatar’
‘Avatar‘ is een spectaculair vormgegeven SF-film, met een boodschap die, oppervlakkig gezien, vanuit een progressief-links perspectief prijzenswaardig is. De film is voor het milieu, voor een natuurlijke manier van het leven in overeenstemming met de natuur, tegen militarisme en roofkapitalisme. De vernietiging van de planeet Pandora lijkt nadrukkelijk geinspireerd op de diverse imperialistische projecten van de Verenigde Staten. Het is een beetje Vietnam, een beetje Iraq, een beetje Afghanistan, en het bevat zelfs een snufje Somalië. Op het oog is de film, met zijn Amerikaans snauwende schurken, het volmaakte tegendeel van de patriottische, schreeuwerige, western-achtige films waarop Hollywood ons soms tracteert. Op een iets dieper niveau blijkt echter, dat de film voortkomt uit een denkwijze die heel erg met die van zijn ´rechtse´ tegenhangers overeenkomt.
Het probleem is tweeledig. Enerzijds is in ‘Avatar’, net zoals in veel Amerikaanse westerns en vergelijkbaar ongenuanceerde films, het kwaad altijd iets externs. De inheemse bevolking van Pandora, de Na’Vi, leeft in een volmaakte harmonie met de natuur. Zoals columnist Ross Douthat in de New York Times opmerkt, zijn echte natuurvolkeren nooit zo volmaakt en harmonisch als in deze film. De Na’Vi zijn niet corrumpeerbaar – ze voelen geen nieuwsgierigheid voor de leefwereld van de menselijke kolonisten, en kunnen niet afgekocht worden.