COLUMN - Na drie schietpartijen in twee maanden, die tezamen twee doden en vier gewonden hebben berokkend, is er onrust op Wittenburg. Niet dat je dat meteen in het dagelijks leven merkt: er lopen als vanouds mensen over straat, de kassières bij de lokale supermarkt zijn vriendelijk als altijd, er hangen wat jongeren rond, de lichten in het buurtcentrum zijn aan.
Maar nu staat er elke dag en avond een politiebus op het plein, surveilleren er agenten te voet en te fiets, is er camerabewaking die registreert wie ons schiereiland op- en afgaat. Wanneer iemand op straat ineens luidkeels iets roept, verstarren sommige mensen van schrik. En zodra je buurtgenoten spreekt, gaat het er meteen over: hoe ben jij eronder, wat denk jij dat er nodig is? Komt het weer goed met onze buurt?
Wat me frappeert, is hoe uiteenlopend de zorgen, angsten en oplossingen zijn die mensen te berde brengen – en hoe rechtstreeks die te relateren zijn aan hun eigen positie en opvattingen. Een praatgrage straatgenoot die niet alles op een rijtje heeft, gooit alles op kleur en afkomst, en moppert dat “blanke mensen – ja want wit mag je tegenwoordig niet meer zeggen – het óók niet makkelijk hebben”, en wordt bozig wanneer iemand na een stille, koude wacht op het plein oppert ter opwarming even koffie te gaan drinken in het buurtcentrum: “Ja, Cohen dacht óók al dat je daar wat aan had!!”