COLUMN - Een kennis werd afgelopen week oma. Ik feliciteerde haar oprecht, maar dacht er stiekem iets heel anders bij. De vriend die ik kort erna sprak, had dezelfde ambivalentie. ‘Ik ben al blij dat ik geen kinderen heb, laat staan kleinkinderen,’ zei hij. ‘De wereld staat er belazerd voor. Hoe is het over een jaar of twintig? Ik houd mijn hart vast voor de mensen na ons.’
Het begrip dystopie was vroeger onbekend. De eerste keer dat ik het woord in een manuscript gebruikte, trok mijn uitgever er een vinnige streep door. ‘Dat woord bestaat niet, hoor.’ Alleen mensen die graag science fiction lazen waren vertrouwd met de term. De dystopie is de omgekeerde utopie. Zoals de hemel tegenover de hel staat, staat de dystopie tegenover de utopie.
Om het lastiger te maken: science fiction leerde ons, lang voordat filosofen als Hans Achterhuis dat idee theoretisch wisten te onderbouwen, dat het streven naar een utopie vaak uitmondt in een dystopie. Zie Brave New World of This Perfect Day: een overheid die de burgers met veiligheid wil ommantelen, eindigt ermee de waarheid voor hen te verbergen, haar eigen geschiedenis te herschrijven, en iedereen monddood te maken.
Ons streven naar vooruitgang, naar groei, maakbaarheid, veiligheid en controle, is hard bezig een wereld te scheppen die voor de overgrote meerderheid van ons op korte termijn onleefbaar wordt. Een paar voorbeelden: