OPINIE - Waarin de auteur wel enige sympathie op kon brengen voor Halbe Zijlstra en zijn bezuinigingen op de kunstsector, en pleit voor een betere bedrijfsvoering in kunstinstellingen.
Subsidiëring van de culturele sector brengt risico’s met zich mee. Ik heb al eens verteld dat ik de indruk had dat er voor de podiumkunsten twee gevaren dreigden. Ten eerste worden commerciële producties uit de markt gedrukt (zelfs Joop van den Ende kon het niet bolwerken in een veld waar de meeste gezelschappen hun kosten kunnen doorschuiven). Ten tweede worden de producties zó gemaakt dat ze een goede indruk maken op een subsidiecommissie, en dat wil niet per se zeggen dat u en ik er plezier aan beleven.
Ik heb ook eens gewezen op een incident, een tijdje geleden, dat ik een zaal huurde van een gesubsidieerde culturele instelling, en almaar de nota niet kreeg toegestuurd, zelfs niet nadat ik expliciet en meer dan eens had aangedrongen. Men was domweg niet geïnteresseerd in een gezonde exploitatie.
Nieuw logo
Ik had daarom wel enige sympathie voor de beslissing van Halbe Zijlstra om het mes in de subsidies te zetten. Er is verspilling en ik ben er niet zeker van dat subsidie werkelijk leidt tot een gevarieerd cultureel leven. Een andere vraag is hoe die bezuinigingen moesten vallen. Ik zou zelf hebben gewild dat organisaties die niet streven naar een normale bedrijfsvoering, de meeste subsidie kwijtraken. Dat is echter evident niet gebeurd. Het Rijksmuseum verspilt bijvoorbeeld momenteel een hoop geld aan een nieuw logo. Ik wil, als dit najaar de definitieve bezuinigingen op de musea worden vastgesteld, directeur Wim Pijbes niet horen jeremiëren dat hij nou een Vermeer moet verkopen.
Subsidie is een aanvulling, het is een ondersteuning. Het is een in principe tijdelijke maatregel. Wie subsidie aanneemt, heeft de morele plicht ervoor te zorgen dat hij een zodanige bedrijfsvoering heeft, dat hij met minder subsidie toekomt.
Geen foto
Deze week verzocht een van mijn uitgevers aan een gesubsidieerd museum om een foto uit de collectie. Het is inmiddels een ingeburgerde praktijk dat musea daarvoor geld vragen. Daar kleven nadelen aan, waarover ik ook nog eens zou kunnen bloggen, maar die nadelen wegen niet op tegen de mogelijkheid dat musea door fotoverkoop minder afhankelijk worden van subsidie. Dit museum bestond het om het verzoek niet aan te nemen. Ik heb nog gekeken of er toevallig een majeure verbouwing bezig was of dat zich een natuurramp had voltrekken die normale exploitatie belemmerde, maar niks van dat alles.
Een zekere ergernis kon ik niet onderdrukken. Deels omdat een van mijn boeken nu minder goed is dan het had kunnen zijn, en deels doordat men weigert de kosten voor de gemeenschap zo gering mogelijk te laten zijn. Niemand heeft hier voordeel bij: het museum niet, mijn uitgever niet, de lezer van mijn boek niet en de belastingbetaler niet.
Reacties (8)
Slechte ideeën van Jona, als we de kunst voor iedereen toegankelijk willen houden, en musea onafhankelijk van de geldstroom beslissingen kunnen nemen over wat ze wel en niet in hun collectie opnemen (en dat geldt voor theaters, muziek en alle andere gesubsidieerde cultuur ook). Ik wil er niet eens aan denken in een land te moeten leven, waar door de rijkste bedrijven bepaald wordt wat we wel en niet als kunst mogen beschouwen, of waar we na het bekijken van iedere kunstwerk eerst verplicht worden naar een reclamezuil te kijken, of waar de inhoud van musea bepaald wordt door de grootste gemene deler. Waar Frans Bauer als een grotere musicus dan Beethoven of Bach wordt beschouwd.
Dat weet Lendering ook allemaal wel, hoor, maar hij kiest er voor om dat niet te noemen.
Is het niet gewoon gemakzucht? Ze moeten voor jou allemaal dingen doen die ze niet beschouwen als core business.
Maar op basis van 2 incidentjes een complete sector afschrijven, gaat wel wat ver, niet?
Jona heeft gedeeltelijk gelijk, want je moet als gesubisidieerde instelling gewoon op geld letten. Dat ben je aan je medeburgers verplicht.
Maar de problematiek is wat mank, want die is ontstaan doordat de overheid steeds verder van een kerntaak af gaat staan: het behoud en de overdracht van cultureel erfgoed.
Als de overheid het Rijksmuseum serieus zou nemen, zou het dit museum niet subsidiëren, maar gewoon financieren. Zo’n museum moet onafhankelijk en onpartijdig een beleid kunnen voeren zonder commercieel te hoeven zijn, maar wel moet er dan voor diensten betaald worden, zoals er ook voor een rijbewijs of paspoort wat betaald moet worden.
Natuurlijk kan niet iedere culturele instelling 100 % door de overheid worden gefinancierd, maar er mag gerust een aantal instellingen op die manier financieel zorgeloos worden gemaakt. Zolang ze maar wel op een gezonde manier met geld om gaan. Want gratis geld krijgen mag niet zoiets zijn als wonen in een snackbar en dan gaan klagen dat je te dik wordt van de kroketten en vergoeding wil voor de dietist.
Lendering heeft voor een deel gelijk. In een stuk van twee cultuureconomen een maand of zes terug in de NRC bleek een duidelijke correlatie tussen de hoeveelheid overhead en de hoeveelheid subsidie. En dat kan niet de bedoeling zijn van cultuursubsidies.
Als je dan ziet hoe arrogant de cultuursector reageert en hoe veel verspilling er is (ik werk er zelf), dan durf ik rustig te stellen dat er niet zoiets bestaat als dat er instellingen zouden moeten zijn die zich geen zorgen hoeven te maken en aan het geldinfuus zouden moeten. Die worden lui, leveren niet meer grensverleggende cultuur.
Overigens mag de botheid waarmee de huidige bezuinigingen worden ingezet wel weer worden gememomeerd.
om 1,7 miljoen te bezuinigen gaan waarschijnlijk Rijksmuseum Twente, Slot Loevestijn, het geldmuseum (tip voor Halbe) en nog één waar ik even niet opkom er aan. Rijksmuseum Twente mag een veredelde oudheidskamer zijn, met die andere bedreigden ter illustratie van geschiedenislesjes op een schoolreisje (of is daar ook al geen pot meer voor).
Als je de uitkeringen van de bezoldigde medewerkers van die ‘winst’ aftrekt hou je misschien een paar ton besparing over.
Bye bye cultureel erfgoed.
Heeft Hugo de Groot zichzelf voor niks in die boekenkist verstopt.
Mijn mening hierover is duidelijk, als cultuur financieel zijn eigen broek niet kan ophouden heeft het geen bestaansrecht. Hierbij doel ik vooral op de podiumkunsten, blaasorkesten en dergelijke en slechts in mindere mate op musea. Ook daar kan flink op bezuinigd worden, maar denk ik dat een zekere mate van subsidie noodzakelijk is.
Het meest irritante is dat deze cultuurclub in hun ivoren toren denkt dat zij daadwerkelijk iets toevoegen aan de maatschappij, terwijl dat in 90% van de gevallen niet zo is.
Ik zie hier een veel voorkomende misvatting: subsidies zijn overbodige, extra, tijdelijke geldpotjes waarmee de overheid onnuttige of kansloze projecten kunstmatig in leven houdt. De overheid moet toch ergens heen met al dat geld. Toch? Of niet?
Een subsidie is een middel waarop een bestuursorgaan iets poogt te bewerkstelligen. Het is een manier om een middel (geld) te labelen voor veilige woonwijkjes, sportontplooiing, zonnepanelen, cultuur, etc. De aanvrager dient dan ook te bewijzen dat de aangevraagde subsidie ook daadwerkelijk is toegepast voor hetgeen dat geld gelabeld is. Het is dan weer aan de subsidiënt om dit te controleren. Dat een subsidie tijdelijk zou zijn is een vreemde uitspraak. Sommige subsidies zijn structureel of bedoeld voor meerdere boekjaren. Andere geldstromen die geen subsidie zijn hebben een korter tijdvak. Een subsidie heeft niet als doel zelfstandigheid te verbeteren tenzij dit met name genoemd wordt. Een subsidie voor 30-km wijkjes is bijvoorbeeld niet bedoeld om zich later in geld terug te verdienen; het verdient zich terug in veiligheid.
Ik ben het verder eens met grote delen van de tekst. Bevorder niet cultuur maar de levensvatbaarheid ervan en doe dat niet onvoorwaardelijk. Een poppodium moet rendabel zijn. Kunst is niet alleen kunst als de man op straat het niet meer begrijpt; kunst mag best bereikbaar zijn. Het mag best commercieel. Is kunst alleen kunst als de commercie er geen vat op krijgt? Waarom moet VictoryBoogieWoogie dan 80 miljoen kosten? Dat een cultuurcommissie iets anders leuk vindt dan de schrijver van dit stukje is slechts een kwestie van smaak. Iemand moet het toch toetsen.
“Subsidie is een aanvulling, het is een ondersteuning. Het is een in principe tijdelijke maatregel. Wie subsidie aanneemt, heeft de morele plicht ervoor te zorgen dat hij een zodanige bedrijfsvoering heeft, dat hij met minder subsidie toekomt.”
De laatste toevoeging is een beetje een non sequitur. De overheid subsidieert, ondersteunt, middels de daartoe in het leven geroepen Geleerde Commissies, vormen van kunst die zij belangrijk vindt om te ondersteunen. Die subsidie is *altijd” tijdelijk. Bij letteren zijn het projectsubsidies, bij de podiumkunsten is er om de zoveel tijd een ijkmoment, waarop gekeken wordt wat het gezelschap heeft gedaan en op dat moment doet. Dat gezelschappen ernaar moeten streven om ‘zelf de broek op te houden’ is een gotspe. Ze moeten goed gedaan hebben wat er artistiek van ze verwacht is en waarvoor ze inderdaad zijn ondersteund.
Nu lijkt het, in de redenering van de auteur, alsof kunstsubsidie een soort werkeloosheidsuitkering is, waarvan je de plicht hebt er zo snel mogelijk uit te komen. Alsof de heren en dames kunstgesubsidieerden genadebrood eten en het liefst maar een ander baantje moeten zoeken. Maar daarvoor is de kunstsubsidie niet ingesteld.
‘Zelf de broek ophouden’ is er als rookgordijn optrekkende metafoor net zo ingeslopen als bijvoorbeeld ‘de verkiezingen winnen’, alsof de verkiezingen een bokswedstrijd zijn in plaats van een moment waarop alle kiezers naar eer en geweten hun stem mogen en kunnen verbinden aan een partij. En dat de leider van de partijd die als grootste uit de bus komt hoogsten het initiatoef krijgt om een regering te vormen, en niet meteen de absolute macht in de schoot krijgt geworpen, zoals de lijsttrekker van de grootste partij alweer handig suggereert, net als twee jaar geleden. En dan gaat de ene lijsttrekker de ander notabene nog ‘feliciteren met de overwinning’ ook! Maar dat terzijde.