De eerste filosofen en het boeddhisme

Foto: (bron: livius.org)

ACHTERGROND - Tot in de negentiende eeuw was men er nog van overtuigd dat de filosofie pas ten tijde van Sokrates tot wasdom was gekomen. Tegenwoordig zien we dat anders. Nu worden de natuurfilosofen beschouwd als degenen die het fundament legden voor het Griekse denken. Daar valt veel voor te zeggen.

Reductionisme en materialisme

Al bij de natuurfilosofen komen we de eerste ontwikkelingstheorieën tegen, die het ontstaan van het heelal, de aarde en zijn levende wezens op een andere manier verklaren dan met behulp van mythen. Daarbij zien we herkenbare zaken ontstaan, zoals empirisme en reductionisme. Daarnaast introduceren de natuurfilosofen het idee van een onveranderlijk Zijn achter de verschijnselen.

Xenofanes liet in het midden wat dit dan was, en noemde het voor het gemak ‘God’. Voor Pythagoras waren de getallen het onveranderlijke Zijn achter de verschijnselen. Voor Herakleitos was de natuurwet of logos de hogere waarheid.

Een belangrijke botsing in die periode, waarvan de echo’s nog lang zouden nadreunen, is die tussen Parmenides en Herakleitos. Zij lijken in veel opzichten lijnrecht tegenover elkaar te staan. Parmenides stelt dat beweging en verandering illusies zijn, terwijl Herakleitos zegt dat verandering hét kenmerk is van de werkelijkheid: alles stroomt. Meer verschil is toch niet denkbaar?

Toch zijn er tussen de kemphanen twee belangrijke overeenkomsten. Ten eerste gaan ze er allebei van uit dat de wereld begin noch einde heeft. De wereld heeft altijd bestaan. Ten tweede zijn Parmenides als Herakleitos allebei metafysische denkers. Ze nemen allebei aan dat er een onveranderlijke waarheid schuilt achter de veranderlijke verschijnselen. Bij Herakleitos is dit de logos, bij Parmenides het Zijn.

Het verschil is dat Parmenides’ onveranderlijke waarheid transcendent is. Het Zijn staat buiten de waarneming. Het is niet rechtstreeks afleidbaar uit zichtbare eigenschappen. Logos is dat wel: we kunnen bijvoorbeeld zien dat objecten altijd omlaag vallen. Dit is een natuurwet, die we tegenwoordig zwaartekracht noemen.

Latere filosofen hebben zich in allerlei bochten gewurmd om onveranderlijke ‘vaste’ deeltjes te vinden achter de veranderlijke verschijnselen. Het is belangrijk om op te merken dat deze materialistische zienswijze de meest dominante in het westerse denken is geworden. Via de Grieken denkt de westerse mens nog altijd reductionistisch en materialistisch.

De fysica van Boeddha

Tijd voor een uitstapje naar het oosten. Vlak na Herakleitos en Parmenides leefde in India prins Siddhartha Gautama, die in zijn leven de naam Boeddha aannam: ‘hij die ontwaakt is’. Over zijn leven en ethiek zullen we het nog weleens hebben. Hier hebben we het slechts over zijn kijk op de fysische wereld, zodat we hem kunnen vergelijken met de Grieken die hiervoor aan bod kwamen.

Volgens het boeddhisme is de wereld van de verschijnselen te omschrijven als bestaande uit een oneindig aantal kleine elementen, die geen duur hebben: alles ontstaat en verdwijnt meteen. Het bestaan is een voortdurend ontstaan en vergaan van deze vergankelijke elementen, een continuüm van vergankelijkheid. Een duurzaam en blijvend Zijn is er daarom niet. De oorzaak van deze keten van vergankelijkheden is volgens Boeddha het verlangen, waar onvrede uit geboren wordt. Volgens het boeddhisme komt het hele bestaan voort uit dit sentiment.

Verlangen leidt tot handelingen en gebeurtenissen. Volgens Boeddha heeft iedere handeling een gevolg, het karma. (Of, om heel precies te zijn: karma vipaka. Karma duidt op intentionele handelingen en vipaka op de gevolgen.) Ieder verlangen veroorzaakt zo weer nieuw verlangen. En zo draait alles maar door en door. Wie verlangt, verkeert in samsara: de oorzaak- en gevolgwereld zoals wij die ervaren, een wereld waarin alles vergankelijk is, en waarin niets bestendig is.

Boeddha en de Grieken

Deze kennisleer doet aan denken aan die van Herakleitos. Deze beweerde immers dat alles stroomt. En zoals Herakleitos een abstracte scheppende kracht aanneemt als oorzaak van alles – de strijd – zo kiest Boeddha voor een algemene kracht die alles in stand houdt: verlangen.

De visie van Boeddha lijkt daarmee haaks te staan op die van Parmenides. Die stelde immers dat dingen onmogelijk zomaar kunnen verschijnen, verdwijnen of veranderen. Achter de schijnbaar veranderlijke wereld moet een hogere waarheid liggen: een onveranderlijk Zijn. Volgens Boeddha ligt achter deze wereld geen onbeweeglijk Zijn. Sterker nog, volgens Boeddha hebben de dingen helemaal geen afzonderlijk wezenlijk ‘zijn’. Alles bestaat alleen maar bij de gratie van al het andere.

De verschijnselen zelf zijn zo vluchtig dat ze geen duur hebben, en omdat ze alleen maar kunnen bestaan in samenhang, hebben ze geen eigen wezen. Volgens Boeddha is de wereld van de verschijnselen slechts een sluier van illusies, maya. Dit verschilt heel sterk van wat Parmenides zegt: die gaat juist op zoek naar een wezenlijk Zijn, de essentie van alles wat er is?

En toch kent ook de Boeddha een hogere waarheid. Iemand kan zich afwenden van de maya. Wie dat lukt, bevindt zich niet meer in samsara. Zo iemand heeft geen verlangen meer, maar vindt berusting, en kan werkelijk houden van de wereld zoals deze is. Zo iemand ergert zich niet meer aan de harde muziek van de buurman. Ook hoeft hij niet langer de nieuwste telefoon te hebben en hij hoeft zelfs niet meer anders te gaan zitten als hij even pijn ervaart. Hij ziet in dat alles met elkaar samenhangt, het heden en het verleden en de toekomst, en dat het één niet zonder al het andere kan bestaan.

Hierdoor komt hij tot het volle besef dat waar alle verschijnselen puur vergankelijk zijn, de hele wereld dat niet is, integendeel. En omdat alles in de wereld is, is bezien vanuit de hogere waarheid in feite niets vergankelijk. Deze staat van zijn omschrijft het boeddhisme als het nirwana.

Hoe groot de verschillen tussen Boeddha, Herakleitos en Parmenides ook zijn, wat ze verbindt, is dat ze zich niet neerleggen bij de schijn van alledag, maar proberen meer te weten te komen over de werkelijkheid achter de verschijnselen. Bij Parmenides is dat een Zijn, bij Herakleitos is dat een oerwet, en bij Boeddha is dat het bewustzijn, het nirwana.

Reïncarnatie

De fysica van Boeddha hangt nauw samen met het geloof in reïncarnatie, een geloof dat hij uit de Indiase filosofie overneemt zonder er vragen bij te stellen. Het is voor Indiase denkers een vanzelfsprekendheid. Alles wat verdwijnt, verschijnt vervolgens weer in de vorm van iets anders. Na de dood van het lichaam komt de energie weer terug. Zolang er verlangen is, volgt er geen rust.

De hedendaagse westerse mens is natuurlijk wel bekend met het concept ‘reïncarnatie’, maar er zijn uiteindelijk weinig mensen die er vanuit gaan dat daadwerkelijk zoiets bestaat. Westerlingen geloven doorgaans in een eenmalig leven, misschien gevolgd door een hiernamaals. Dat alles telkens in andere vormen terugkeert is niet heel wijdverbreid.

Het komische is: daar waar een westerling vaak worstelt met de eindigheid van het bestaan, krijgt een boeddhist zijn stress door angst dat de maalstroom nooit eens stopt. De filosofie van Boeddha lijkt niet gericht op een eeuwig leven, maar juist op het tegengestelde, op het aan de rem trekken van dat hele gebeuren.

Veel Griekse filosofen deelden het oosterse uitgangspunt. We zagen bijvoorbeeld hoe dit geloof in reïncarnatie centraal stond bij Pythagoras. Ook Empedokles en Plato sympathiseerden met het idee.

Tot slot een sociologische observatie. Veel Griekse natuurfilosofen gedroegen zich als oosterse goeroes, waaromheen sektes ontstonden die vele volgelingen aantrokken. Ze mediteerden en claimden niet zelden kennis van een hiernamaals, die een richtlijn bood voor hun handelen. In dit opzicht staat de Griekse filosofie dichter bij de oosterse wijsbegeerte dan bij de hedendaagse westerse filosofie.

[Deze reeks is gebaseerd op het boek De wereld vóór God, dat een introductie biedt tot de filosofische stromingen van de oude wereld. Het hele boek is hier te bestellen.]

Reacties (8)

#1 Joop

Oosterse filosofie werd in de Elsevier laatst neergezet als lui, want de panda zou als voorbeeld worden gesteld, en die heeft alleen bamboe nodig, en maakt zich niet druk voor de dag van morgen.

  • Volgende discussie
#1.1 Klokwerk - Reactie op #1

Haha, wat een leuke maar ook een beetje luie recensie :).
‘Oosterse filosofie’ vind ik hoe meer ik erin duik een steeds vreemdere term, want de klassieke Chinese filosofie en de Indiase filosofie zijn al heel anders (er zijn ook weinig panda’s in India natuurlijk), en dan is er ook nog de filosofie van het midden-oosten, die ook weer zijn eigen categorie vormt. Eerlijk gezegd had ik nog niet van een Chinese filosoof gehoord die de panda als voorbeeld neemt. Misschien een taoïst die dat zou hebben geopperd. Ik denk niet dat Confucius daar dan weer in mee zou zijn gegaan …

#2 Rolands.

De overeenkomsten tussen het Boeddhisme en de westerse filosofen die hier worden besproken, was me al eerder opgevallen. Is het bekend of zij kennis hadden van elkaars ideeën? Het lijkt evident.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#2.1 Klokwerk - Reactie op #2

Dat is een moderne discussie. Door nieuwe technieken en vondsten wordt steeds meer duidelijk dat in de oudheid mensen vaker en verder reisden dan we traditioneel altijd aannamen – en waar mensen reisden, reisden ideeën mee. Desondanks lag er in de hier besproken tijd tussen Griekenland en India het enorme Perzisch rijk, en hoewel niet ondoordringbaar, is het toch een eind lopen om het te doorkruizen. Ik vermoed (en wel met een educated guess) dat dergelijke ideeën als die van Parmenides, Herakleitos en Boeddha ook in Perzië en daarvoor Babylon al leefden. De filosofen die ze muntten zijn niet noodzakelijk degenen die er het eerst op kwamen. Wat niet in deze serie is opgenomen maar wat wel interessant is, is dat dezelfde vier elementen die Empedokles ‘uitvindt’ ook voorkwamen in de Indiase filosofie: ook hier zou je kruisbestuiving vermoeden. Wat in ieder geval wel duidelijk is, is dat de Indiase filosofie later wel inmiddels duidelijk traceerbaar invloed gaat hebben op de westerse filosofie. Dat het reïncarnatie-idee uit het oosten kwam is als overtuiging niet heel controversieel meer, en later zien we dat de sceptici en de hedonisten invloeden uit het oosten meenamen. De denkwereld van de oudheid blijkt meer verbonden dan we traditioneel gezien in de filologie aannamen, en dat is natuurlijk bere-interessant.

#2.2 Rolands. - Reactie op #2.1

Zeker interessant!

  • Volgende reactie op #2.1
#2.3 Wobbe - Reactie op #2.1

Tussen de vierde eeuw voor Christus en de vijfde eeuw na Christus heeft er zoiets bestaan als Greco-boeddhisme of Grieks-boeddhisme in Gandhara en Bactrië, twee gebieden in Noordwest India, Noord-Pakistan en Noordoost-Afghanistan.

330 jaar voor het begin van onze jaartelling veroverde Alexander de Grote Bactrië, een gebied dat zich hoofdzakelijk bevond in de Swatvallei in het noordoosten van Afghanistan en legde daarmee de fundamenten van een Grieks-Bactrisch koninkrijk. Tussen 256 v.Chr. en 246 v. Chr. was het een zelfstandig hellenistisch rijk.

Alexander stelde na zijn verovering Menander of Menandros, een veldheer uit zijn leger, aan als koning. Er kwam weliswaar na negen jaar alweer een einde aan het bewind van Alexander, maar in Bactrië bleef nog eeuwenlang een bloeiende Griekse kolonie bestaan. Grote kolonies landverhuizers uit Griekenland en Klein-Azië kwamen er naar toe. Het Grieks was er de officiële taal en het boeddhisme een van de religies.
In de boeddhistische literatuur worden deze Grieken Yona’s of Yonaka’s (Grieken uit Bactrië) genoemd. Het boeddhisme bloeide onder de Indo-Griekse koningen. Sommige van deze Griekse heersers traden zelfs toe tot de boeddhistische sangha.

Eén van hen, Menander (in de boeddhistische teksten wordt hij Milinda) genoemd is bekend geworden door dialogen in platonische stijl over de dhamma (de boeddhistische leer) die hij voerde met de boeddhistische geleerde Nagasena. Ze zijn opgetekend in de Milindapanha (‘Vragen van Milinda’) een klassieke boeddhistische tekst die in Birma is opgenomen in de canon. In Sri Lanka en Thailand maakt ze er geen deel van uit. Volgens de Milindapanha bereikte Menander aan het einde van zijn regeerperiode verlichting en werd een boeddhistische arhat.

Met de expeditie van Alexander de Grote was (volgens de niet altijd even betrouwbare historicus Diogenes Laertius) een jonge Griekse kunstenaar Pyrrho van Elis, meegereisd. Hij zou in India bij ‘naakte wijze mannen’, gymnosofisten, in de leer zijn gegaan. Letterlijk vertaald is een gymnosofist een ‘naakte filosoof’. Niet duidelijk is of dat vroeg–boeddhistische beoefenaars, Jaïns of Charvaka’s waren.
Terug in Griekenland lanceerde Pyrrho een radicaal nieuwe filosofie; het «pyrronisme». Die vertoonde een meer dan oppervlakkige gelijkenis met de boeddhistische leer die hij in India had bestudeerd. Pyrrho beoefende bijvoorbeeld apatheia (passieloosheid) om ataraxie (innerlijke rust) te ontwikkelen. Hij maakte expliciet gebruik de tetralemma (viervoudige negatie), een methode van logisch analyseren, die veel werd gebruikt in de Indiase tradities. Volgens Pyrrho bezaten pragmata drie primaire kenmerken: ze waren inherent adiaphora (ongedifferentieerd, onstabiel), astathmeta (onbestendig) en anepikrita (onbepaald). De overeenkomst met de trilaksana (de drie kenmerken van het bestaan) die de Boeddha onderwees; anicca (de tijdelijke aard van de verschijnselen, vergankelijkheid), dukkha (onbevredigende aard van de verschijnselen, onaangename gevoelens) en anatman (geen onveranderlijke, onsterfelijke kern) valt moeilijk te ontkennen.

Maar de Grieken en boeddhisten waren al lang voor Alexander de Grote goed op de hoogte van elkaars reilen en zeilen. Rond de vijfde eeuw voor Christus wees de Boeddha de brahmaan Assalayana op de Grieken toen deze het rigide Indiase kastensysteem aanprees als superieure maatschappijvorm. “Heb je gehoord dat er in Yona en in Kamboja en in andere vreemde landen alleen maar twee kasten zijn?” zegt hij tegen Assalayana, “meesters kunnen daar slaven worden en slaven meesters.” (Assalayana Sutta, Majjhima Nikaya 91)

Griekse monniken speelden een rol in de vroegste verspreiding van het boeddhisme. De Mahavamsa (de Grote Kroniek), een werk over de verspreiding van het boeddhisme in Sri Lanka, maakt melding van monniken die van Griekse afkomst geweest moeten zijn, zoals Maha Yonadharmaraksita (Yonadhammarakkhita). Zij werden onder keizer Ashoka (274 — 236 voor Christus) uitgezonden om de boeddhistische dharma te verbreiden. Volgens de kroniek wijdde Yonadharmaraksita vele Grieken tot monnik. Hoogstwaarschijnlijk bezochten deze monniken ook Griekenland. Ook vermeldt Mahavamsa hoe boeddhisten uit Sri Lanka naar de stad Alexandrië, die Alexander de Grote had gesticht in de zuidelijke uitlopers van het Hindoe-Kushgebergte, gingen om het boeddhisme te bestuderen. Veel elementen van het Mahayana, zoals de transcendente boeddha’s- en bodhisattva’s ontstonden volgens geleerden als Richard Foltz in deze Grieks-Bactrische regio’s.

  • Vorige reactie op #2.1
#3 Co Stuifbergen

Heeft Siddhartha Gautama echt bestaan?
Het leek mij altijd een sprookjesfiguur, bedoeld als voorbeeld.
Ik vermoed dat als hij bestaan heeft, later kennis aan heb toegeschreven is die van andere personen komt.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3.1 Klokwerk - Reactie op #3

Dat denk ik ook wel. Dat er een historische figuur met die naam en een leer en volgelingen heeft bestaan wordt over het algemeen door oudheidkundigen wel voor waar aangenomen, maar de mythologie rond zijn persoon is zo sterk dat het eigenlijk wel zeker met een korrel zout moet worden genomen. Daarbij hebben boeddhisten van honderden jaren na hem nog gedachten neergeschreven waarvan zij zeiden dat die van Siddhartha Gautama zouden zijn gekomen, die wij nu toch echt hun interpretatie noemen. Ook zijn de boeddhistische soera’s honderden jaren na de Boeddha zijn neergeschreven en daarvoor mondeling zijn overgeleverd. Het is dus echt niet te traceren wat nu echt van de Boeddha zelf komt, en wat van zijn volgelingen kwam. Overigens geldt dat ook voor oudere filosofen als Pythagoras heel sterk.