Sociale Vraagstukken

293 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: copyright ok. Gecheckt 14-10-2022

Waar voor ons belastinggeld?

Waar zijn de hogere uitgaven voor zorg, onderwijs en politie terechtgekomen, en zijn de ingezette middelen wel doelmatig en doeltreffend ingezet? Het SCP-rapport over de besteding van extra belastinggelden in deze sectoren deed veel stof opwaaien. De auteurs gaan hieronder in op de uitkomsten en de kritiek. Een gastbijdrage van de auteurs van het rapport, Bob Kuhry, Ab van der Torre en Evert Pommer.

Op 12 januari bracht het SCP een publicatie uit over de ontwikkeling van de kosten, het personeel en de productie van een zestal publieke diensten: primair onderwijs, voortgezet onderwijs, ziekenhuiszorg, verpleging en verzorging, politie en rechtspraak. Het idee achter dit rapport is om de paradox uit te werken tussen enerzijds de stijging van de overheidsuitgaven en anderzijds de gelijkblijvende of teruglopende kwaliteit en tevredenheid. Waar zijn de hogere uitgaven terecht gekomen, en zijn de ingezette middelen wel doelmatig en doeltreffend ingezet? Om dit soort vragen te beantwoorden is de kostenontwikkeling in een aantal onderliggende componenten ontleed (zie de tabel). Met name bij het basisonderwijs, de politie en de rechtspraak bleken de reële (voor inflatie gecorrigeerde) kosten en de omvang van het personeel veel sneller toe te nemen dan de productie. In mindere mate gold dit ook voor voortgezet onderwijs en intramurale verpleging en verzorging.

Behalve naar de productie is ook gekeken naar de objectieve en naar de door gebruikers ervaren kwaliteit en de doeltreffendheid van de dienstverlening. In het algemeen is de objectieve kwaliteit gelijk gebleven of verbeterd, de ervaren kwaliteit gelijk gebleven of verslechterd, de doeltreffendheid verbeterd. Hieronder bespreken we per publieke dienst de belangrijkste uitkomsten en gaan we gelijk in op geleverde kritiek.

Foto: copyright ok. Gecheckt 05-10-2022

Revolutionair lol trappen op het internet

De online sociale beweging Anonymous maakte het leven van tieners kapot met treiterij, maar schoot Tunesiërs te hulp toen Ben Ali’s regime de Jasmijnrevolutie probeerde neer te slaan. Hoe werkt deze ongrijpbare beweging, zonder formele leiders, organisatiestructuur, toelatingseisen of regels? Een gastbijdrage van Justus Uitermark, socioloog aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Anonymous is als een virtuele zwerm vogels, steeds weer worden er nieuwe formaties gevormd rond uiteenlopende collectieve acties. Acties die soms grootschalig en risicovol zijn, soms gedragen worden door hoogdravende idealen en andere keren ‘alleen maar voor de lol’ zijn of eerder lijken op laag-bij-de-grondse pesterijen. De bekendste actie is het uitschakelen van de websites van financiële instellingen (zoals Mastercard, VISA en Paypal), toen deze in 2010 Wikileaks hun diensten ontzegden. Maar er zijn veel en veel meer voorbeelden.

Ondanks het gebrek aan eenheid en structuur en in weerwil van het ontbreken van een gemeenschappelijke noemer of leider, krijgt de beweging dingen voor elkaar. Anonymous werkt. Hoe kan dat? Hoe komen die collectieve acties tot stand? En waarom verschuift de aandacht van het pesten van christelijke pubers naar het ondersteunen van de Arabische revoluties? Justus Uitermark beantwoordt deze vragen in het artikel Revolutie ‘for the lulz’. De opkomst en transformatie van de online sociale beweging Anonymous. Hieronder een korte introductie op het artikel en een uitnodiging om vooral verder te lezen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Kunnen burgerinitiatieven wel zonder de overheid?

Nederlandse burgerinitiatieven zijn door de jaren heen geneigd geweest om snel de steun van de overheid te zoeken. Zo ontkomen bijvoorbeeld ook de Voedselbanken niet aan deze oude verzuilingsreflex. Zouden burgerinitiatieven zich in de nabije toekomst wel aan de overheid kunnen ontworstelen, vraagt Marcel Hoogenboom, universitair docent Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht?

Uit internationaal-vergelijkend onderzoek naar ‘derde-sectororganisaties’ – tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw ‘particulier initiatief genoemd – komt Nederland als absolute kampioen naar voren: maar liefst 14,4 procent van al het niet-agrarische werk wordt door derde-sectororganisaties verricht. Maar de resultaten van het onderzoek moeten enigszins worden gerelativeerd; door allerlei factoren, waarop ik later zal ingaan, zijn in Nederland in de loop van de geschiedenis overheid en derde-sectororganisaties sterk met elkaar verknoopt geraakt, waardoor nauwelijks meer van een onafhankelijke derde sector kan worden gesproken.

Sommige auteurs menen dat de huidige burgerinitiatieven een geheel nieuwe vorm van particulier initiatief zijn (zie bijvoorbeeld: Van der Heijden et al. 2007). Behalve dat de huidige burgerinitiatieven kleinschaliger een laagdrempeliger zouden zijn dan oude vormen van particulier initiatief in Nederland, zouden ze in een andere relatie staan tot de overheid dan hun voorgangers. Om te kunnen beoordelen of dit werkelijk het geval is en in hoeverre hedendaagse burgerinitiatieven toch nog afhankelijk zijn van de overheid, eerst een korte geschiedenis van het particulier initiatief in Nederland in de afgelopen eeuw analyseren.

Foto: copyright ok. Gecheckt 09-02-2022

Weerstand tegen migranten staat los van werkgelegenheid

De instroom van laaggeschoolde migranten is goed voor de economie, wordt vaak betoogd. Maar in bepaalde stedelijke gebieden met een industrieel verleden, zoals Rotterdam, is juist ook sprake van verdringing op de arbeidsmarkt. Maar dit verklaart niet de weerstand tegen migranten, zegt Jeroen van der Waal, socioloog aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

Nederland kende de afgelopen decennia een aanzienlijke instroom van laaggeschoolde migranten. Hoewel het niet enkel arbeidsmigranten betreft, is het overgrote deel voor zijn levensonderhoud wel afhankelijk van de arbeidmarkt.

Conform de economische theorie worden we met zijn allen welvarender wanneer laaggeschoolde immigranten in een land als Nederland arbeidsplaatsen vervullen. Echter, de instroom van laaggeschoolde migranten leidt niet alleen tot macro-economische groei, maar ook tot verdringing op de arbeidsmarkt. Door immigratie neemt het arbeidsaanbod sterk toe, terwijl de vraag naar arbeid niet evenredig stijgt. Dit leidt tot dalende lonen van laaggeschoolden en voor hen een grotere kans op werkloosheid. Maar verschillende overzichtsstudies tonen aan dat dit verdringingseffect gemiddeld genomen zwak is, en zich slechts voordoet op de korte termijn.

Grote regionale verschillen

Het effect kan gemiddeld genomen dan wel zwak zijn, binnen landen zijn er grote regionale verschillen. Dat heeft ermee te maken dat voormalige industriesteden, zoals Rotterdam en in Limburg, inmiddels kampen met hoge werkloosheid onder de laaggeschoolde bevolking door het wegvallen van industriële werkgelegenheid. Steden als Amsterdam en Utrecht, met een meer op diensten georiënteerde economie, kennen aanzienlijk minder werkloosheidsproblemen (Van der Waal 2010b). Financiële dienstverlening, consultancy etc. scheppen namelijk veel werkgelegenheid voor laaggeschoolden in ondersteunende diensten, zoals schoonmaak, catering en beveiliging. Deze vraag naar laaggeschoolde arbeid ontbreekt veelal in de meeste voormalige industriesteden.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Slachtoffers mensenhandel verdienen meer bescherming

Slachtoffers van mensenhandel verdienen meer bescherming, stelt universitair hoofddocent Conny Rijken. Zij worden nu te veel benaderd als illegalen die misbruik willen maken van verblijfsrecht, bijstand en ondersteuning. Zo een benadering verhindert een gedegen aanpak van mensenhandel.

Voor zover in Nederland de aanpak van mensenhandel hoog op de prioriteitenlijst staat betreft het de strafrechtelijke aanpak. Maar juist omdat het menselijke aspect ontbreekt, werkt zelfs die aanpak niet. Slachtoffers doen vaak geen aangifte als zij hiervoor bij de politie moeten zijn. Intussen is minister Leers ervan overtuigd dat slachtoffers maar al te vaak misbruik maken van de regels – hoewel hij toegeeft dat voor zijn donkere vermoedens geen cijfers bestaan. Zou dat de minister dan niet aan het denken moeten zetten, en doen beseffen dat de regeling juist voor de slachtoffers veel beter moet?

Leers’ prioriteit ligt bij uitzetting

Een mensenrechtelijke aanpak van de slachtoffers van mensenhandel is ook vereist volgens een nieuwe Europese Richtlijn mensenhandel van april 2011. Maar de door minister Leers voorgenomen maatregelen tegen het vermeende misbruik van de zogeheten ‘B9-verblijfsregeling slachtoffers mensenhandel’ (die recht geeft op verblijf, bijstand en ondersteuning) illustreren nog eens dat de prioriteit ligt bij uitzetting en strafrechtelijke procedures in plaats van bij het beschermen van degenen die dat nodig hebben. De maatregelen die de minister voorstelt in zijn brief (11 november, 2011, kenmerk 5716693/11), of voorstelt om te gaan onderzoeken, beogen de toegang tot de B9 te bemoeilijken en het verblijfsrecht in te perken. Een twaalftal organisaties heeft intussen de handen ineen geslagen en in een brief een schets gegeven van de gevolgen van zijn voorgenomen beleid (18 januari, 2012).

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Transparantie is voor overheden geen wondermiddel

Transparantie zou een wondermiddel zijn om het vertrouwen van burgers in de overheid te vergroten. Maar de ontsluiting van informatie brengt overheden in een lastige spagaat: mensen krijgen meer vertrouwen in de eerlijkheid van gemeente, maar minder vertrouwen in haar competentie, zegt universitair docent Stephan Grimmelikhuijsen.

Al jaren verkondigen politici – Barack Obama voorop – de belofte van meer overheidstransparantie. Behalve dat transparantie corruptie en misstanden aan kaak moet stellen, zou zo ook het vertrouwen van burgers in de overheid worden vergroot. ‘Onbekend maakt onbemind’, dus zal meer kennis van besluitvorming en beleid leiden tot een overheid die meer ‘bemind’ is, zo luidt de gedachte achter transparantie.

Andere politici pleiten juist voor minder transparantie. Voormalig minister Donner zorgde in mei vorig jaar voor ophef met zijn uitspraak: ‘Wetten zijn als worstjes. Je kunt maar beter niet zien hoe ze gemaakt zijn.’ Het zou volgens Donner beter zijn om overheidstransparantie in te perken: meer kennis van burgers leidt tot minder vertrouwen.

In het wetenschappelijke debat over de effecten van transparantie op vertrouwen zien we deze tweestrijd terug. Optimisten beargumenteren dat transparantie een positief effect heeft op vertrouwen in de overheid. Pessimisten zien het tegenovergestelde. Daarnaast zijn er ook nog sceptische wetenschappers die zeggen dat transparantie geen enkel effect heeft of dat het effect zo klein is dat het wordt overstemd door andere determinanten van vertrouwen, zoals ontevredenheid met een regering of zorgen over de economische crisis.

Foto: copyright ok. Gecheckt 10-02-2022

Een alternatieve visie op de Eurocrisis

In het dominante neoliberale discours wordt de Eurocrisis consequent voorgesteld als een probleem van ‘begrotingsdiscipline’. Daarmee wordt de aandacht afgeleid van falende financiële markten en van het echte probleem achter de crisis: scheve export-versus importverhoudingenm, zegt Alfred Kleinknecht (TU Delft), hoogleraar Economie van Innovatie aan de Technische Universiteit Delft.

De mediterrane landen hebben zwakke nationale kennis- en innovatiesystemen en geen sterke politieke instituties. In het verleden konden zij alleen concurreren door de pesetas,  escudos, drachmes en lires eens in de zoveel tijd af te waarderen. Afwaardering van je munt maakt je export goedkoper en je import duurder. Dit brengt je handelsbalans weer richting evenwicht. Sinds hun toetreding tot de Eurozone kunnen deze landen niet meer afwaarderen. Hun importoverschotten nemen daardoor voortdurend toe, evenals, als spiegelbeeld,  de exportoverschotten van vooral Duitsland en Nederland. Overigens heeft de Eurozone als geheel een vrij evenwichtige handelsbalans met de rest van de wereld. Dit betekent dat de Duitse en Nederlandse exportoverschotten nagenoeg gelijk zijn aan de importoverschotten in het Zuiden.

Papieren toezeggingen

Vereffening van import- en exportoverschotten gebeurt door handel in vermogenstitels zoals aandelen, onroerend goed of schuldtitels. De mediterrane landen hebben het leeuwendeel van hun importoverschotten ‘betaald’ met uitgifte van schuldtitels – papieren toezeggingen om later te betalen. Deze schuldtitels staan nu als ‘bezittingen’ op de balansen van onze banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Mochten ze op een dag niet meer opeisbaar blijken te zijn, dan hebben vooral de banken een groot probleem. Vandaar de we ‘de Grieken’ moeten helpen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Nederland keert terug naar de Middeleeuwen

Onder het Middeleeuwse inquisitoire strafproces was geen enkele vrijspraak definitief. Als het aan de Tweede Kamer ligt, keren we terug naar dat systeem, met alle negatieve gevolgen van dien voor de zorgvuldigheid bij opsporing en vervolging. Dan wordt een vrijgesproken verdachte nooit van blaam gezuiverd, meent criminoloog Wiene van Hattum.

De Tweede Kamer heeft op dinsdag 24 januari het wetvoorstel ‘Herziening ten nadele’ aangenomen. Het voorstel maakt het mogelijk dat een definitieve vrijspraak kan worden herzien als nieuw forensisch onderzoek aantoont dat de vrijgesproken verdachte toch de dader is geweest. De regeling is bestemd voor vrijgesproken verdachten van opzettelijk gepleegde misdrijven waarbij het slachtoffer werd gedood. Deze delicten variëren van ‘hulp bij zelfdoding’ (maximumstraf 3 jaar) en ‘mishandeling de dood ten gevolge hebbend’ (maximumstraf 6 jaar) tot ‘moord’ (30 jaar of levenslang).

Wet aangepast voor nieuwe onderzoekstechnieken

Behalve nieuw technisch bewijs kan ook een naderhand afgelegde ‘geloofwaardige bekentenis’ een grond opleveren voor herziening. Om de regeling compleet te maken is de procedure eveneens bestemd voor zaken waarin is gebleken dat de vrijspraak berust op een vals deskundigenrapport of op een verklaring van een getuige die door de vrijgesproken verdachte is bedreigd, of indien de vrijspraak het gevolg is van omkoping van de rechter.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Waarom migranten echt anders zijn

Er lijkt veel consensus te zijn dat categoraal integratiebeleid zijn langste tijd gehad heeft. Professor Han Entzinger verwoordt in een interview voor Socialevraagstukken de opvatting van velen: je helpt mensen niet vooruit door ze een cultureel etiket op te plakken. Filosoof en adviseur wijkaanpak Klaas Mulder denkt daarentegen dat we de grote verschillen wel moeten blijven benoemen.

Er is een flauw grapje over een boer die zijn twee paarden niet uit elkaar kan houden. Na diverse mislukte pogingen heeft hij de oplossing gevonden: de staart van het witte paard is drie centimeter langer dan die van het zwarte.

Dezelfde verkramptheid zien we al vijftig jaar in het integratiedebat. We zoeken naar nette woorden om een verschil uit te drukken omdat we denken dat het denigrerend is om de meest in het oog springende kenmerken hardop te benoemen. Als ik als jong kind slecht bij elkaar passende kleren had aangetrokken zei mijn moeder altijd dat ik ‘voor Turk liep’. Niet zo raar dus dat het jarenlang gemeengoed was om het over ‘Turkse mensen’ te hebben. ‘Turken’, dat was grof.

We verzonnen vreemde woorden om doelgroepen te benoemen. Het waren onze etiketten die onze agenda weerspiegelen: de buitenlandse werknemer, de medelander, de allochtoon. Na 50 jaar categoraal beleid rijst de vraag of etiketten helpen om achterstanden te bestrijden. Maar wie heeft beslist dat een verschil er alleen toe doet als het achterstanden kan verklaren of oplossen, zoals Entzinger suggereert? Is de progressieve fixatie op achterstanden niet even zelf-normatief als het populistische pleidooi voor totale aanpassing? Wie achterstand heeft, wijkt af van een norm die de kenniselite zelf in stand houdt. Er is geen vierjarige die ‘achterstand’ heeft als hij later heftruckchauffeur wil worden. Pas door de doorstroomcijfers naar Havo en VWO als uitgangspunt te nemen wordt een probleem gecreëerd.

Foto: copyright ok. Gecheckt 28-09-2022

Verwelkom de filantroop

Met de gestage toename van de ongelijkheid in Nederland, rukt de liefdadigheid op. Hoogopgeleiden, ouderen en veelverdieners zullen de komende jaren naar verwachting meer geven aan de nationale kunst- en cultuursector. Maar hoe gewenst is dat eigenlijk?

Naast de grotere particuliere rijkdom en de toegenomen ongelijkheid speelt ook de terugtredende overheid een rol bij de opmars van de liefdadigheid. Doordat de overheid kort op subsidies, worden meer organisaties, initiatieven en mensen afhankelijk van particuliere giften en donaties. Denk bijvoorbeeld aan de kunstensector.

Als het aan staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Halbe Zijlstra ligt, neemt de mecenas de rol van de overheid over. Of Zijlstra zich niet rijk rekent is de vraag. Er is geen mecenas die erom zit te springen om de gaten in de rijksbegroting te stoppen. Donateurs zijn vaak wel bereid om projecten te financieren maar willen niet voor de lopende kosten van iets opdraaien. Desalniettemin wint filantropie terrein.

Armoede in Nederland bestaat niet, dus is de armenzorg overbodig
Tot twintig jaar geleden was liefdadigheid een besmet begrip; het werd geassocieerd met paternalisme, bevoogding en willekeur. Liefdadigheid, zo was toen de algemene gedachte, was iets uit de 19de eeuw en had te maken met de groteske armoede in de opkomende industrie- en handelssteden als bijvoorbeeld Londen, Manchester en Amsterdam. De Britse schrijver Charles Dickens was de bekendste chroniqueur van deze voor vele Europese arbeiders en werklozen uiterst miserabele periode. Met de algemene bijstandswet van 1965 hadden we dat hoofdstuk toch wel afgesloten.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De professional vertrouwt op zijn ambachtelijkheid

Professionals in het sociaal werk laten zich steeds meer in een wetenschappelijk keurslijf stoppen. Dat ze dit laten gebeuren hangt samen met een gebrek aan professioneel zelfvertrouwen.  Sociale professionals vergeten dat ze als ambachtslieden ook moeten vertrouwen op hun gevoel, zegt gastredacteur en pedagogisch werkster Nathalie Grahame.

Om elk misverstand te voorkomen, ook ik vind dat de methodes en technieken van het sociaal werk wetenschappelijk onderbouwd moeten zijn. Alleen op die manier kan de professionaliteit van de beroepsuitoefening worden gewaarborgd en kan er zicht worden verkregen op het effect van gepleegde interventies. Waar het mij om gaat, is dat sociaal werk betrekking heeft op een wereld die niet of slechts ten dele maakbaar is.

Daarnaast wordt er aan het ‘verwetenschappelijkte’ sociaal werk regelmatig meer zekerheid toegeschreven dan gerechtvaardigd is. Te vaak wordt voorbijgegaan aan het feit dat hulpverlening uiteindelijk niet meer is dan een tussenkomst in een socialisatieproces. Een proces dat de hulpverlener, weliswaar zo goed en zo gefundeerd mogelijk, wil beïnvloeden, maar nooit volledig kan sturen. Deze sturing ligt per definitie buiten het bereik van de hulpverlener.

De angstige professional
Geregeld wordt aan de huidige professional gerefereerd als een angstige professional. Hij zou zich kritiekloos voegen naar de manager, de wetenschapper en de politicus en slechts doen wat hem gevraagd wordt.
Hij neemt geen initiatief en durft niet langer te vertrouwen op zijn inschattingsvermogen. Mijn ervaring is dat dit beeld vaak klopt. Ter illustratie wil ik mijn eigen beroepspraktijk aanhalen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het einde van het integratiebeleid

Door te kijken naar allochtonen, Turken of Marokkanen los je geen achterstanden op, stelt Han Entzinger, die met een invloedrijk WRR-rapport ooit de term ‘allochtoon’ muntte. Het is tijd om de etnische bril af te zetten. ‘De focus op ‘allochtonen’ suggereert dat cultuur de oorzaak van problemen is’. Dit stuk is geschreven door sociologen Marcel Ham en Jelle van der Meer.

Het kabinet dat ‘Nederland terug gaat geven aan de Nederlanders’ is muisstil over integratie. Hoogleraar integratie- en migratiestudies Han Entzinger, al meer dan dertig kritisch volger van het integratiedebat, schreef direct na het aantreden van deze regering een opiniestuk waarin hij vaststelde dat het regeerakkoord de retoriek van mislukte integratie combineert met niet meer dan met symbolische maatregelen. Nu het kabinet ruim een jaar regeert, ziet Entzinger zijn observatie bevestigd. De facto is het landelijke integratiebeleid afgeschaft en daar heeft hij gemengde gevoelens over. De overwegingen van het kabinet – integratie is eigen verantwoordelijkheid – zijn niet de zijne, maar tegelijk is Entzinger niet rouwig over het verdwijnen van het integratiebeleid zoals we dat zijn gaan kennen: een fixatie op de aanpassing van specifieke etnische groepen. Hij acht de tijd rijp voor een mentale reuzenstap: afschaffing van het denken in etnische categorieën, oftewel het einde van het begrip ‘allochtoon’. Dat kan de weg vrijmaken voor goed integratiebeleid.

Vorige Volgende