DVD – Diving bell and the butterfly
Het beeld is troebel, alsof het onder water is gefilmd waarbij de oppervlakte steeds in zicht komt. Het zijn de pakweg eerste vijftien minuten van The diving bell and the butterfly (Le Scaphandre et le papillon) van Julian Schnabel uit 2007, een klein meesterwerk dat kort in de bioscopen heeft gedraaid en nu al enkele weken op dvd verkrijgbaar is. De openingsbeelden zijn bewust zo gedaan omdat het het perspectief is van de ontwakende hoofdpersoon die in het ziekenhuis bij komt van een beroerte. Op de achtergrond hoort hij wazige stemmen, hij probeert zelf te praten, maar merkt dat zijn stem alleen verstaanbaar is in zijn eigen hoofd. Dauby lijdt namelijk aan het locked-in syndroom waarbij hij volledig verlamd is geraakt. ‘Het is een ziekte die vrijwel niemand heeft, probeert de behandelende neuroloog nog vergoelijkend daarmee beseffend dat hij het niet cynischer kan brengen.
The diving bell and the butterfly is gebaseerd op het waargebeurde verhaal van Jean-Dominique Bauby, voormalig hoofdredacteur van de Franse Elle, midden jaren negentig. Nadat hij met zijn zoon naar het platteland trekt, wordt het hem ineens wazig voor zijn ogen en verliest hij het bewustzijn waarna hij geconfronteerd wordt met het drama dat uiteindelijk zijn leven zal kosten. Aanvankelijk weigert hij zijn lot te aanvaarden en is hij wars van enige vorm van behandeling, woedend over het lot dat hem heeft getroffen. Maar naarmate de tijd vordert, ontwikkelt hij een wilskracht die hem in het laatste jaar van zijn leven nog enige zin geeft. Een taaltherapeute bedenkt een systeem om te communiceren; Bauby kan namelijk alleen maar met zijn ooglid knipperen waarbij één keer ‘ja’ betekent en twee keer ‘nee’. Op basis van een lettersysteem waarbij ze één voor één worden opgenoemd in volgorde van gebruik in de Franse taal (dit rijtje begint met de letters ESARIN) kunnen ze woorden vormen en zo besluit Bauby een boek te gaan schrijven over zijn situatie dat een soort van moderne variant van Alexandre Dumas’ De Graaf van Monte Christo moet worden. Een monnikenwerk dat je tegenwoordig nog maar weinig ziet.
Het oogt een beetje als een hippe-gezelschap en in sommige nummers komt dit ook wel naar voren bij Yeasayer, het viermanscollectief uit Brooklyn New York. De combinatie van sitar (die overigens uit een sampler komt), harmonieuze samenzang en exotische geluiden uit elektronische kastjes geven het geheel een sfeer die terug gaat naar de jaren zestig. De muziek is zweverig en laat je in een soort roes geraken waarbij het even duurt voordat je weer met beide benen op de grond staat. Toch is Yeasayer meer dan een band met een hang naar de jaren zestig; met een traditionele bezetting van zang, gitaar, bas en drums, aangevuld met een keyboard en samplers zet het viertal een geheel eigenzinnig geluid neer. Het deed me nog het meeste denken aan Animal Collective, soms een beetje 16 Horsepower en met een beetje fantasie kun je er ook iets van Manu Chau in horen.
Het waren geen makkelijke tijden voor het Magnum foto-agentschap in 1956. Uit Egypte kwam het bericht dat de tweede president van het agentschap, David “Chim” Seymour om het leven was gekomen in een kogelregen terwijl hij bezig was de Suez crisis te portretteren. Twee jaar eerder al was Robert Capa, initiatiefnemer van Magnum al op een landmijn in Indochina getrapt en zo bleven er in minder dan tien jaar tijd nog maar twee oprichters van het roemruchte agentschap over, Henri Cartier-Bresson (1908 – 2004) en George Rodger (1908 – 1995). Daar staat dan wel tegenover dat laatstgenoemde heren wel een hoge leeftijd hebben mogen bereiken.
Het was even wat minder toen ik gisteren een zonovergoten dag moest inwisselen voor de donkere bovenzaal van Paradiso. Maar dat ging al snel over toen singer songwriter Fink om stipt 3 uur het podium betrad. En ook Fink zelf, alias Fin Greenall, moest even wennen aan het tijdstip. “Ik zie allemaal nuchtere koppen in het publiek”, verwonderde hij zich al en daarmee bedoelde hij ook zichzelf want doorgaans speelt hij in de late avonduurtjes op rokerige plekken met een lucht van verschaald bier. Na een paar nummers liet hij ons echter weten dat het beter dan ooit ging. En dat was ook duidelijk te merken.
Het Schotse Sons and Daughters ontstond min of meer tijdens een tournee van het inmiddels opgeheven Arab Strap. Zowel zangeres/gitariste Adele Bethel als drummer David Gow maakten deel uit van deze tournee en hadden waarschijnlijk genoeg van de nogal sombere toonzetting van de heren Middleton en Mofat. De toevoeging van bassiste/mandoliniste/pianiste Ailidh Lennon en van gitarist Scott Paterson (die altijd in de platenzaak van Adele kwam) zorgde voor de geboorte van de band in 2002. De muziek van Sons and Daughters wordt vaak omschrijven als countrypunk, maar wellicht is, of beter gezegd was, de term indiefolk meer op haar plaats. 



Na de stormloop tijdens de Warhol-tentoonstelling lijkt de rust weer enigszins te zijn wedergekeerd in het Stedelijk. Daar is namelijk vanaf 19 januari de expositie Eyes wide open van start gegaan die een overzicht toont van de aanwinsten van het museum en de aankopen in de zogenaamde Monique Zajfen collectie. Het laatstgenoemde is een fonds dat wordt gefinancierd door de Broere Stichting waarbij de werken tot 2020 in bruikleen worden gegeven. De jaarlijks terugkerende overzichtstentoonstelling geeft tevens een beeld van het beleid van de directeur, altijd een belangrijke graadmeter voor het succes van het Stedelijk. 
