Jorn

216 Artikelen
1 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

DVD – Diving bell and the butterfly

Diving bell and the butterfly Het beeld is troebel, alsof het onder water is gefilmd waarbij de oppervlakte steeds in zicht komt. Het zijn de pakweg eerste vijftien minuten van The diving bell and the butterfly (Le Scaphandre et le papillon) van Julian Schnabel uit 2007, een klein meesterwerk dat kort in de bioscopen heeft gedraaid en nu al enkele weken op dvd verkrijgbaar is. De openingsbeelden zijn bewust zo gedaan omdat het het perspectief is van de ontwakende hoofdpersoon die in het ziekenhuis bij komt van een beroerte. Op de achtergrond hoort hij wazige stemmen, hij probeert zelf te praten, maar merkt dat zijn stem alleen verstaanbaar is in zijn eigen hoofd. Dauby lijdt namelijk aan het locked-in syndroom waarbij hij volledig verlamd is geraakt. ‘Het is een ziekte die vrijwel niemand heeft, probeert de behandelende neuroloog nog vergoelijkend daarmee beseffend dat hij het niet cynischer kan brengen.

The diving bell and the butterfly is gebaseerd op het waargebeurde verhaal van Jean-Dominique Bauby, voormalig hoofdredacteur van de Franse Elle, midden jaren negentig. Nadat hij met zijn zoon naar het platteland trekt, wordt het hem ineens wazig voor zijn ogen en verliest hij het bewustzijn waarna hij geconfronteerd wordt met het drama dat uiteindelijk zijn leven zal kosten. Aanvankelijk weigert hij zijn lot te aanvaarden en is hij wars van enige vorm van behandeling, woedend over het lot dat hem heeft getroffen. Maar naarmate de tijd vordert, ontwikkelt hij een wilskracht die hem in het laatste jaar van zijn leven nog enige zin geeft. Een taaltherapeute bedenkt een systeem om te communiceren; Bauby kan namelijk alleen maar met zijn ooglid knipperen waarbij één keer ‘ja’ betekent en twee keer ‘nee’. Op basis van een lettersysteem waarbij ze één voor één worden opgenoemd in volgorde van gebruik in de Franse taal (dit rijtje begint met de letters ESARIN) kunnen ze woorden vormen en zo besluit Bauby een boek te gaan schrijven over zijn situatie dat een soort van moderne variant van Alexandre Dumas’ De Graaf van Monte Christo moet worden. Een monnikenwerk dat je tegenwoordig nog maar weinig ziet.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Eclectisch spektakel van Yeasayer

Yeasayer Het oogt een beetje als een hippe-gezelschap en in sommige nummers komt dit ook wel naar voren bij Yeasayer, het viermanscollectief uit Brooklyn New York. De combinatie van sitar (die overigens uit een sampler komt), harmonieuze samenzang en exotische geluiden uit elektronische kastjes geven het geheel een sfeer die terug gaat naar de jaren zestig. De muziek is zweverig en laat je in een soort roes geraken waarbij het even duurt voordat je weer met beide benen op de grond staat. Toch is Yeasayer meer dan een band met een hang naar de jaren zestig; met een traditionele bezetting van zang, gitaar, bas en drums, aangevuld met een keyboard en samplers zet het viertal een geheel eigenzinnig geluid neer. Het deed me nog het meeste denken aan Animal Collective, soms een beetje 16 Horsepower en met een beetje fantasie kun je er ook iets van Manu Chau in horen.

Gisteren stond Yeasayer in de Melkweg, aan het eind van een lange Europese tournee. Het gevaar bestaat dan dat een band volledig uitgeput op het podium staat, maar daar had Yeasayer gelukkig geen last van. Zanger Chris Keating die ook het keyboard en de sampler bespeelt, is een charismatische voorman die getergd zijn hymnes zingt. Gitarist Anand Wilder is een klassiek opgeleide cellist die naast gitaar ook nog eens een sampler bedient tussen de akkoorden door en drummer Luke Fasano verscheen om onduidelijke redenen met een halsdoek voor zijn gezicht zoals struikrovers dat vroeger deden. Wellicht verklaarde dat waarom de band overal briefjes op had laten hangen met het verzoek om niet te roken tijdens het optreden. Het zag er een beetje raar uit die doek, zeker ook omdat Fasano ook mee zingt in de koortjes.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het Magnum verbond

Koudelka Het waren geen makkelijke tijden voor het Magnum foto-agentschap in 1956. Uit Egypte kwam het bericht dat de tweede president van het agentschap, David “Chim” Seymour om het leven was gekomen in een kogelregen terwijl hij bezig was de Suez crisis te portretteren. Twee jaar eerder al was Robert Capa, initiatiefnemer van Magnum al op een landmijn in Indochina getrapt en zo bleven er in minder dan tien jaar tijd nog maar twee oprichters van het roemruchte agentschap over, Henri Cartier-Bresson (1908 – 2004) en George Rodger (1908 – 1995). Daar staat dan wel tegenover dat laatstgenoemde heren wel een hoge leeftijd hebben mogen bereiken.

De vier fotografen waren gelouterd teruggekeerd uit de Tweede Wereldoorlog; Capa stond bekend als de grote oorlogsfotograaf die mee ging in de frontlijnen, Cartier-Bresson speelde een grote rol in het Franse verzet en zat een aantal keren vast in Duitse krijgsgevangenissen, Rodger had veel in Duitsland gefotografeerd en moest op de vlucht voor de Japanners in Birma en Seymour was fotograaf voor het Amerikaanse leger in Europa geweest. Na de oorlog voorzagen ze de grote veranderingen in de machtsverhoudingen en deze wilden ze vastleggen in een soort documentaire-achtige reportages, maar dan wel onder eigen voorwaarden. Daartoe werd in 1947 het viermanspact gesloten, genoemd naar Capa’s favoriete champagne, dat ondertussen is uitgegroeid tot 58 leden en nog eens een twintigtal aspirant-leden kent die een paar jaar de kans krijgen om zich te bewijzen voor een volwaardig lidmaatschap. In 2007 werd het zestig jarig bestaan gevierd in de vorm van een overzichtstentoonstelling die nu in het Stedelijk te zien is. Het is een overzicht uit een archief waaruit een enorm collectief geheugen spreekt.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Zondagmiddag met Fink

Fink Het was even wat minder toen ik gisteren een zonovergoten dag moest inwisselen voor de donkere bovenzaal van Paradiso. Maar dat ging al snel over toen singer songwriter Fink om stipt 3 uur het podium betrad. En ook Fink zelf, alias Fin Greenall, moest even wennen aan het tijdstip. “Ik zie allemaal nuchtere koppen in het publiek”, verwonderde hij zich al en daarmee bedoelde hij ook zichzelf want doorgaans speelt hij in de late avonduurtjes op rokerige plekken met een lucht van verschaald bier. Na een paar nummers liet hij ons echter weten dat het beter dan ooit ging. En dat was ook duidelijk te merken.

Greenall debuteerde als Fink in 2006 met zijn album Biscuits For Breakfast dat meteen goede kritieken kreeg in de muziekpers. Daarvoor had hij echter al een hele muzikale carrière achter de rug als DJ en producer (van o.a. Amy Winehouse). Onder de namen Fink, Sideshow en EVA bracht hij verschillende platen uit en werd hij opgepikt door het Ninja Tune label. Zijn kostje leek te zijn gekocht als Dance-dj, maar in 2005 kreeg hij te maken met een behoorlijke artistieke dip waarop hij besloot het roer volledig om te gooien en zich te storten op de kleine liedjes die hij al sinds zijn zestiende maakte op gitaar. In 2007 resulteerde dat in het tweede album Distance and Time, waarop hij zijn eenmansproject heeft omgevormd tot een volwaardige band met Guy Whittaker op bas and Tim Thornton op drums. Deze toevoeging heeft gezorgd dat zijn nummers meer gelaagd zijn en spannender in het gehoor liggen. De opmars van de nieuwe Fink lijkt nog maar net te zijn ingezet.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De knieval voor de commercie?

Sons and Daughters Het Schotse Sons and Daughters ontstond min of meer tijdens een tournee van het inmiddels opgeheven Arab Strap. Zowel zangeres/gitariste Adele Bethel als drummer David Gow maakten deel uit van deze tournee en hadden waarschijnlijk genoeg van de nogal sombere toonzetting van de heren Middleton en Mofat. De toevoeging van bassiste/mandoliniste/pianiste Ailidh Lennon en van gitarist Scott Paterson (die altijd in de platenzaak van Adele kwam) zorgde voor de geboorte van de band in 2002. De muziek van Sons and Daughters wordt vaak omschrijven als countrypunk, maar wellicht is, of beter gezegd was, de term indiefolk meer op haar plaats.

De gemene deler van de band is hun voorliefde voor Johnny Cash en als eerbetoon aan de ‘The Man in black’ werd de eerste single naar hem vernoemd. In 2004 verscheen daarop hun eerste cd Love the Cup, gevuld met sympathiek dwarse nummers waarbij vooral het ingetogen spel van Patterson en de samenzang van hem en Bethel voor een fris nieuw geluid zorgden. De ingeslagen weg werd voortgezet op Repulsion Box in 2005, hetgeen het bescheiden poppy hitje Dance me in opleverde, terwijl nummers als Hunt en Rama Lama veel spannender qua compositie zijn.

Maar het zijn juist nummers als Dance me in die aanslaan bij de radiostations en daaruit lijkt Sons and Daughters lering te hebben getrokken. Producer Bernard Butler (ex-Suede) werd in de hand genomen voor het album This Gift dat eind januari verscheen. De eerste single Gilt Complex was goed te verkroppen, maar lijkt een eenzaam overblijfsel uit het verleden. Nummers als Darling en The Bell zijn meer poppy en eigenlijk is de rest van het album niet veel anders. Het is behoorlijk wennen en tot dusverre is het mij nog niet gelukt. Het heeft ze echter geen windeieren gelegd gezien het uitgebreide tourschema in de Verenigde Staten en Europa en de vele aandacht die ze in de media krijgen. Het is echter te hopen dat ze snel weer van dit uitstapje terugkeren en weer schatplichtig worden aan hun roots. Sommige bands hoeven niet zo nodig groot te worden.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Oude bekenden vinden onderdak bij het Stedelijk

Dutch girl Na de stormloop tijdens de Warhol-tentoonstelling lijkt de rust weer enigszins te zijn wedergekeerd in het Stedelijk. Daar is namelijk vanaf 19 januari de expositie Eyes wide open van start gegaan die een overzicht toont van de aanwinsten van het museum en de aankopen in de zogenaamde Monique Zajfen collectie. Het laatstgenoemde is een fonds dat wordt gefinancierd door de Broere Stichting waarbij de werken tot 2020 in bruikleen worden gegeven. De jaarlijks terugkerende overzichtstentoonstelling geeft tevens een beeld van het beleid van de directeur, altijd een belangrijke graadmeter voor het succes van het Stedelijk.

Bij binnenkomst loop je eigenlijk al meteen tegen het topstuk van de aanwinsten aan, het zogenaamde Drei Häuser mit Schlitzen van de inmiddels overleden Martin Kippenberger (1953 – 1997). Het is een drieluik met afbeeldingen van gebouwen waarin correctie wordt afgedwongen, respectievelijk de Betty Ford kliniek, de Stammheim gevangenis en de Jüdische Grundschule. Hierbij vermengt Kippenberger zijn persoonlijke leven van verslaving met de geschiedenis en dat maakt het volgens velen tot een weergaloos stuk, maar eigenlijk zijn de afbeeldingen nogal saai en spreken ze weinig tot de verbeelding.

Geheel anders is dat bij Der Vorhang (2005) van Neo Rauch (Leipzig, 1960), één van de protagonisten van de Neue Leipziger Schule, een stroming van schilders die zich vooral met narratieve schilderkunst bezighoudt. De werken van Rauch worden ook wel sociaalsurrealistisch genoemd en in der Vorhang komt dit tot uiting in de verschillende taferelen die het geheel vormen. Het stuk wordt opgedeeld in twee delen door een toneeldoek dat door een militair wordt dichtgetrokken; links staan twee vissers met een vers gevangen zwaardvis, terwijl rechts een soort museum lijkt te zijn waarin met het bloed van een ander zwaardvis wordt geschilderd, een bezoeker rustig rond loopt en ergens onderin ook nog een kleine berechting plaatsvindt. Het is een combinatie van historische en hedendaagse beelden die leidt tot zinsbegoocheling bij de toeschouwer. Hetzelfde geld voor Matthias Weischer (1973, Westfalen), ook van de Neue Leipziger Schule, maar hij gebruikt daarvoor meer stillevens van huizen, o.a. in Korridor (2006).

Vorige Volgende