Gastauteur

2.327 Artikelen
3 Waanlinks
25 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Blind Nomad (cc)

Dreigend fundamentalisme?

ANALYSE - Een Duits sociaalwetenschappelijk instituut concludeert uit onderzoek dat religieus, met name islamitisch fundamentalisme in West-Europa geen randverschijnsel is. Het verhaal is in de Nederlandse pers niet onopgemerkt gebleven, schrijft Bart Voorzanger.

Tweederde van de voor dit onderzoek telefonisch geïnterviewde moslims vindt de gedragsregels van hun geloof belangrijker dan de wetten van het land waar ze wonen, en driekwart meent dat de Koran slechts op één manier kan worden uitgelegd. Relatief veel moslims menen dat het westen uit is op vernietiging van de islam, en joden en homo’s zijn in hun kringen niet erg populair.

Reden voor zorg? Mij lijkt van niet, maar dat verwachtte u wellicht al.

Allereerst kun je de uitkomsten van dit soort onderzoek nauwelijks voldoende relativeren. Percentages klinken precies, maar dat is schijn. Er is alle reden je af te vragen of de geïnterviewden representatief zijn voor de groep waarover de conclusies uiteindelijk gaan. Zelfs als de benaderde steekproef aselect is (wat bij telefonische enquêtes nauwelijks mogelijk is, aangezien behoorlijk veel mensen geen openbaar geregistreerd telefoonnummer hebben), is het deel daarvan dat daadwerkelijk wil meewerken dat mogelijk geenszins.

Vervolgens is het de vraag of de geïnterviewden de hen gestelde vragen net zo interpreteren als de opstellers van die vragen en de mensen die conclusies trekken uit de gegeven antwoorden. Als je mij vraagt of ik mijn morele overtuigingen belangrijker vind dan de Nederlandse wet, kan ik daar geheel naar waarheid zowel ‘ja’ als ‘nee’ op antwoorden: ‘Ja, waar die twee met elkaar botsen acht ik mijn morele overtuigingen juister dan de wet; het zouden mijn overtuigingen niet zijn als het anders lag’; ‘Nee, want waar mijn overtuigingen botsen met de wet zal ik me aan de wet houden, en ik mag hopen dat dat voor iedereen geldt, want anders blazen we binnen de kortste keren onze rechtsstaat op’. Kortom, wie de vraag bevestigend beantwoordt zou heel wel precies hetzelfde kunnen denken als wie de vraag ontkennend beantwoordt. Die antwoorden zeggen nog helemaal niets.

Foto: Lisbon Council (cc)

Ernstige zorgen over vrijhandelsverdrag EU-VS

OPINIE - De onderhandelingen over een vrijhandelsverdrag tussen EU en VS gingen vandaag de derde ronde in. Een ernstige zaak, vinden Thierry Baudet en Bastiaan Rijpkema. En waarom is het proces zo ontransparant?

Niemand heeft het erover, maar vandaag startte de derde onderhandelingsronde over het EU-VS Vrijhandelsverdrag. De onbekendheid van deze ingrijpende gebeurtenis is geen toeval. Politici willen namelijk niet dat u hier zicht op heeft – laat staan dat u zich er mee bemoeit. Door Barroso, voorzitter van de Europese Commissie, is politici opgedragen steeds te herhalen dat het beoogde verdrag ‘groei en arbeidsplaatsen oplevert’, en dat bezwaren ertegen – wat die ook maar mogen zijn – , ‘ongegrond’ zijn. Barroso gaf onze politieke managers deze boodschap op vrijdag 22 november – toen zij werden geïnstrueerd over het ‘communiceren’ van het vrijhandelsverdrag.

Ondertussen blijven alle daadwerkelijke afspraken geheim. We kunnen op geen enkele manier controleren of onze bezwaren inderdaad ‘ongegrond’ zijn. Net als met EU-regelgeving is het met dit verdrag: hoe minder er over gesproken wordt, hoe beter. Wanneer politici en bureaucraten in de schaduw hun plannen kunnen voortzetten en ze naar buiten toe rookgordijnen kunnen optrekken over ‘win-win situaties’, hebben die plannen de meeste kans van slagen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Quota: excuustruzen of powerneelies

ACHTERGROND - Hier volgt een gastbijdrage van Liza Mügge, universitair docent in de politicologie aan de Universiteit van Amsterdam.

Op 20 november steunde het Europees Parlement het wetsvoorstel van de Europese Commissie dat voor 2020 tenminste 40 procent van de topposities van de beursgenoteerde bedrijven uit vrouwen zal moeten bestaan. En dat is nodig. In de top van het Nederlandse bedrijfsleven, zoals raden van besturen, zijn vrouwen sterk in de minderheid (10 procent). Alhoewel de percentages iets hoger liggen in de top van de non-profit sector en de rijksoverheid, is ook daar gendergelijkheid nog ver weg (respectievelijk 30 en 25 procent).

Volgens de Emancipatie Monitor is een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking van mening dat het aandeel vrouwen aan de top moet toenemen en dat mannen en vrouwen niet over dezelfde kansen beschikken. Tegelijkertijd vinden regels om vrouwen voorrang geven, in bijvoorbeeld selectieprocedures, geen steun. De angst om excuustruzen – vrouwen die benoemd worden zodat de werk gevende organisatie niet van seksisme kan worden beticht – te kweken is groot. Enerzijds verwachten sceptici dat zulke vrouwen niet serieus genomen zullen worden en dus ook niet de gewenste invloed kunnen uitoefenen op besluitvorming. Anderzijds luidt de verwachting dat de kwaliteit een bedrijf zal dalen door het plaatsen van ‘incompetente’ vrouwen op belangrijke posities.

Foto: Alan Cleaver (cc)

Schild, zwaard of doekje voor het bloeden?

OPINIE - De afgelopen weken hebben Rob de Wijk, Jacob Kohnstamm en Paul Breitbarth, Victor Toom en Jozef Rammelt gereageerd op mijn opiniestuk over de opkomst van de surveillancestaat en de balans tussen misdaadbestrijding en bescherming van de privacy. Allen reageerden vanuit eigen expertise en achtergrond, wat zeer interessante en verschillende inzichten opleverde. Ik wil een paar thema’s bespreken die in verschillende bijdrages terugkwamen en tot slot zal ik zelf nog een laatste duit in het zakje doen.

Focus op hoeveelheid gegevens of focus op kwaliteit van de gegevensanalyse?

Rob de Wijk pleit er in zijn bijdrage voor om niet te focussen op de hoeveelheid persoonlijke gegevens die mag worden opgeslagen, maar om in plaats daarvan te focussen op de kwaliteit van de analyse van die gegevens. Hij geeft aan dat er qua maatvoering onmogelijk te zeggen valt hoeveel inlichtingen er maximaal mogen worden verzameld om terrorisme te voorkomen. Met deze uitspraak geeft De Wijk de overheid een vrijbrief alle mogelijke gegevens te verzamelen over zijn burgers. Kohnstamm, Breitbarth en Rammelt stellen juist dat we ons wél moeten focussen op welke data wel of niet mogen worden verzameld.

Zij benadrukken het belang van het principe select before you collect. Kohnstamm en Breitbarth geven aan dat zowel bij het verzamelen als het gebruik van gegevens voortdurend een belangenafweging plaats moet vinden. De vraag moet beantwoord worden of de gegevens echt noodzakelijk zijn om het beoogde doel te bereiken of dat er ook andere opties zijn. Ook de kwaliteit van de gegevens – dus niet alleen de kwaliteit van de analyse – speelt een belangrijke rol.

Foto: PlanetObserver (cc)

Bijna niemand in EU vertrouwt Roemenen of Bulgaren

ANALYSE - Nederlanders hebben het niet zo op Roemenen en Bulgaren. Verschillende steden zien ze voorlopig liever nog niet komen. Het wantrouwen is groot.

Wederzijds vertrouwen tussen de vele volken in de EU lijkt noodzakelijk voor een stabiel Europa, maar dat betekent niet dat dit vanzelfsprekend is. Waar komt dit vertrouwen vandaan? En wie worden er wel en niet vertrouwd?

Vertrouwde Zweden, zelfvoldane Oostenrijkers, misplaatste Cyprioten

Enkele jaren geleden hebben Debby Gerritsen en Marcel Lubbers (Radboud Universiteit Nijmegen) hier onderzoek naar verricht, op basis van een enquête uit 2004. In elk geval op dat moment werden Nederlanders na de Zweden en de Denen het meest vertrouwd van alle volkeren in de EU (en, opvallend genoeg, de Turken). 76% van de Europeanen vertrouwde ons. Het minst vertrouwd in Europa zijn achtereenvolgens de Turken (24%), Roemenen (30%) en Bulgaren (34%).

Wij Nederlanders hebben nog meer vertrouwen in onszelf (90%). Maar het zijn vooral Oostenrijkers (100%) en Luxemburgers (99%) die het erg met zichzelf getroffen hebben. Het meest misplaatste zelfbeeld hadden de Cyprioten (95% vertrouwt het eigen volk; wordt door de rest van de EU door slechts 46% vertrouwd) en Slovenen (95% om 46%).

Drukwerk

Vertrouwen in anderen?

Maar waar komt dit vertrouwen vandaan? Bedenk dat vertrouwen een relationeel kenmerk is, afhankelijk van degene die vertrouwt, degene die vertrouwd wordt, en de relatie tussen de twee. Dat uitgangspunt gebruiken Gerritsen en Lubbers in hun analyse.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Over die overvolle klassen

OPINIE - Onderwijsvakbonden voeren al een poosje actie tegen de overvolle klassen. De staatssecretaris vind dat de bonden overdrijven en staat dus recht tegenover hen. De discussie is echter niet consequent, vindt Hartger Wassink.

Wat me dwarszit aan de discussie over overvolle klassen, is niet dat ik vind dat klassen nog wel voller kunnen. Integendeel, ik zie en hoor ook dagelijks wat de nadelen en excessen zijn van te veel kinderen in een te kleine ruimte. Ik gun leraren ook de 24 kubieke meter die mij op de HU als gedeelde werkplek is toebemeten en die ik slechts met een of enkele gesprekspartners hoef te delen.

Waar het me om gaat, is dat ik de discussie niet consequent vind. Aan de ene kant willen leraren geen inmenging van de overheid in hun vak. Aan de andere kant wel, zodra het hun beter lijkt uit te komen. Zo blijven we ‘oud denken’ en komen we niet verder. Volgens mij worden er twee vragen door elkaar gehaald:

  • Wat is goed onderwijs?
  • Hoe verbeteren we de werkomstandigheden van leraren?

Beide zijn essentiële, belangrijke vragen, maar we moeten ze niet door elkaar halen. Een deel van de ‘volle klassen’-discussie gaat over werkdruk. Er is veel onderzoek dat laat zien, dat werkdruk bestaat uit twee componenten: de daadwerkelijke werklast én de mogelijkheden om daar mee om te gaan. Hoe minder ‘regelmogelijkheden’ en hoe minder steun leraren (en anderen) ervaren, hoe zwaarder de feitelijke werklast op hun schouders drukt. Leraren zouden dus niet om meer regels moeten vragen, want dat beperkt hun regelmogelijkheden nog verder.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Armoede, ongelijkheid en sociale vergelijking

ANALYSE - Armoede is niet alleen een financieel, maar ook een sociaal probleem, zegt Willem Visser.

Waren we arm in de jaren ’60 waarin ik opgroeide? In vergelijking met nu wel. Niet dat we honger leden, maar alles wat nu vanzelfsprekend is (televisie, geluidsinstallatie, telefoon, auto, vakantie – om maar eens wat te noemen) was destijds luxe. Maakte dat ongelukkig? Nauwelijks. Mijn ouders moesten soms iedere cent een paar keer omdraaien, maar iedereen die ik kende verkeerde in dezelfde positie. We hadden niet veel om onze vermeende rijkdom of armoede aan af te meten. In het dorp onder de rook van Rotterdam waar ik woonde waren wat notabelen, maar hun rijkdom en succes uitte zich niet in opzichtigheid of pronkzucht.

Dit alles veranderde in vrij korte tijd. Na de sobere wederopbouwjaren nam de welvaart zienderogen toe. Mijn vader kon het zich in 1969 permitteren een huis in een nieuwbouwwijk te kopen. Wij behoorden ineens tot de welvarende middenklasse. Daarmee nam het grote kijken naar en vergelijken met de buren een aanvang. Luxe goederen waar we eerst alleen maar van droomden namen bezit van de doorzonwoning. Status werd ineens belangrijk.

Ik dacht hieraan bij de presentatie van de Armoedemonitor 2013 van het SCP en CBS, die traditioneel enkele dagen voor pakjesavond plaats vindt. De cijfers logen er dit jaar weer niet om. Ik geef ze heel kort weer:

Foto: Rex Pe (cc)

De school staat in brand

BRIEF - Minister van Onderwijs Jet bussemaker wil dat er meer taaldocenten worden opgeleid en stelt daar 4 miljoen euro voor beschikbaar. In een open brief aan de minister en de staatssecretaris legt docente Nederlands Michelle van Dijk uit dat de minister en de staatssecretaris de verkeerde prioriteiten leggen.

Hooggeachte mevrouw Bussemaker, hooggeachte heer Dekker,

De school staat in brand. Er is een extreem lerarentekort, dus trekt u vier miljoen uit voor meer taaldocenten. De alarmbel luidt: wat moeten we doen? Je kunt de brandslang pakken en blussen, met je handen in je zakken gaan staan kijken. Of wegrennen.

Natuurlijk probeert u de brand te blussen en te redden wat er te redden valt, maar gebeurt dat wel op een goede manier? Er gaat geld naar de lerarenopleidingen, naar beginnende docenten, maar er is nog niet één maatregel bedacht om het werk voor de ‘blijvers’ aantrekkelijk te houden. Wat zeg ik, aantrekkelijk? Ik bedoel burn-out-veilig. De werkdruk wordt steeds hoger en het toekomstperspectief is beperkt. Daardoor staan in het onderwijs veel mensen met de handen in de zakken. Waarom zou je jezelf overspannen werken als daar niets tegenover staat? Daarom stel ik (eerstegraads docent Nederlands) drie oplossingen voor, die nú nodig zijn om ons onderwijssysteem overeind te houden.

Foto: g4ll4is (cc)

Stel overheid aansprakelijk voor kwaliteit van surveillance

OPINIE - Er is een dilemma tussen misdaadbestrijding en privacybescherming, stelt Judith Sargentini in haar bijdrage aan dit online privacydebat. De onderliggende vraag is hoe misdaad kan worden bestreden zonder een alles-controlerende staat te creëren. Aan de orde is vooral de kwaliteit van data-analyse, want de kwantiteit is al geruime tijd succesvol onderwerp van debat. Schadevergoedingen lijken een goede remedie tegen willekeur van surveillance en vervolging.

Dictaturen als Irak bleken de veiligste landen op aarde, maar ook de meest onvrije. In een dictatuur is het hele veiligheidsapparaat gericht op het overleven van het regime. Dat dit leidt tot inperking van de vrijheid van de burger hoeft geen betoog. In een democratie gebruikt de regering het veiligheidsapparaat om de burger te beschermen tegen criminaliteit en aantasting van de rechtsstaat. In democratieën zijn waarborgen ingebouwd om de burger tegen willekeur te beschermen. Zo bestaat er in Nederland een Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten die toeziet op het functioneren van de diensten.

In Nederland is criminaliteitsbestrijding overigens een verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Openbaar Ministerie en de politie. Politie en OM tappen op grote schaal. Dat is al jaren bekend. Er is kennelijk een overheid die het gedrag van burgers wil sturen en controleren; er is een burger die vindt dat als je niets te verbergen hebt, je niets te vrezen hebt; en er is techniek die grootschalig data verzamelen mogelijk maakt. Recent stelde Procureur Generaal Van Nimwegen dat tappen een Pavlovreactie van OM en politie is geworden en op deze wijze geen doel dient. Vreemd is dat over zijn uitspraken geen politiek en maatschappelijk debat is ontstaan.

Het debat over Snowdens onthullingen gaat niet over deze vorm van tappen, maar over de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, kortweg ‘de diensten’, zoals de AIVD die de bescherming van de democratische rechtsstaat tot taak hebben. Regeringen vrezen dat de discussie over de diensten het werk van diensten belemmert, waardoor de rechtsstaat niet goed beschermd kan worden. Tegelijkertijd vinden delen van de bevolking dat Snowdens onthullingen juist aantonen dat juist de diensten, bijvoorbeeld met het verzamelen van metadata, het bespioneren van een bevriende regeringsleider of onrechtmatig verkregen informatie de rechtsstaat ondermijnen. Regeringen, ook de Nederlandse, zullen het vertrouwen van de burger moeten zien terug te winnen.

Er staat veel op het spel. Stel dat er een aanslag in Nederland wordt gepleegd die met onrechtmatig verkregen informatie had kunnen worden voorkomen. Hoe reageren politiek en burger dan? Nu is alleen het onderscheppen van gegevens die via de ether worden verspreid wettelijk toegestaan; het controleren van informatie die via internationale kabelnetwerken wordt verspreid, ook wel cable-sigint (signal intelligence) genoemd, is verboden. Stel dat de Commissie Dessens, die de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten evalueert, aanbeveelt om dit laatste in Nederland ook mogelijk te maken, omdat anders de inlichtingen- en veiligheidsdiensten achter de feiten aanlopen? De kans dan is dan groot dat door alle discussies voor een dergelijke aanbeveling onvoldoende draagvlak bestaat. Daardoor kan uiteindelijk het functioneren van de diensten en dus de democratische rechtsstaat geschaad worden.

De vrees dat de democratische rechtsstaat onvoldoende kan worden beschermd is een reden waarom Europese regeringen redelijk onderkoeld op de NSA-onthullingen reageerden. Naar aanleiding van een bericht in NRC Handelsblad van 23 november dat onthulde dat Amerika sinds de jaren na de Tweede Wereldoorlog afluisterde, reageerde premier Rutte met: ‘door te reageren zouden we inzage geven in onze informatiepositie. Dat zou afbreuk kunnen doen aan onze belangen.’ Zeker is dat elk land spioneert en wordt bespioneerd. Precies daarom hebben alle landen behalve inlichtingen- en veiligheidsdiensten ook afdelingen contraspionage.

Vrijheid versus veiligheid

De huidige discussie draait om de vraag welke en hoeveel informatie moet en mag worden ingewonnen. Dat is een oude discussie die te maken heeft met doelmatigheid en de balans tussen veiligheid en vrijheid. Een probleem is de technology push: als het technisch mogelijk is, is er een onbedwingbare neiging om alle data te verzamelen die voorhanden zijn, zonder naar de doelmatigheid ervan te kijken. Daarbij komt dat de hoeveelheid data die rond de wereld wordt gepompt zo groot is dat het onderscheppen van een fractie daarvan astronomische getallen oplevert. Toen bekend werd dat in december 2012 in Nederland de metadata van 1,8 miljoen telefoontjes door de NSA waren verzameld, zette minister Plasterk daartegen over dat het hier om 0,2 procent van het berichtenverkeer van die maand betrof.

Het verzamelen van metadata leidt tot de suggestie dat iedereen voortdurend wordt bespied. Maar dat klopt niet. Daarvoor is de hoeveelheid data te groot, kan een deel van het berichtenverkeer technisch niet worden onderschept, is de analysecapaciteit te klein en de gemiddelde burger te oninteressant. Ook is de suggestie onjuist dat het verzamelen van metadata de privacy per definitie aantast. Dat is pas het geval als de metadata worden geanalyseerd en wordt gekeken naar de inhoud van berichten.

Het verzamelen van die metadata lijkt mij echter een belangrijke mogelijkheid om verdachte patronen te onderkennen die nader onderzocht moeten worden. Het echte probleem lijkt niet de maatvoering of de hoeveelheid data die wordt verzameld, maar de kwaliteit van de analyse en wat er vervolgens mee gedaan wordt. Sommige experts stelden dat er gegevens beschikbaar waren op basis waarvan de aanslagen van 11 september 2001 en Boston van 15 april 2013 mogelijk voorkomen konden worden. Maar tegelijkertijd blijkt onder meer uit de studie Doelwit Europa die ik met Carla Relk schreef, dat inlichtingendiensten en politie alleen al in Europa tientallen aanslagen succesvol hebben voorkomen.

Tegelijkertijd constateert Sargentini terecht dat in databanken fouten kunnen zitten en dat de hoeveelheid namen die bijvoorbeeld in de Amerikaanse Terrorist Identities Data Environment zit te groot lijkt voor prudent inlichtingenwerk. Zo bezien kleven er ook risico’s aan zaken als de SWIFT-overeenkomst tussen de VS en de EU en het EURODAC-systeem waarin asielzoekers hun vingerafdrukken moeten geven zodat die vervolgens door de politie voor opsporingsactiviteiten kunnen worden gebruikt.

Maatvoering en kwaliteit

Maatvoering en kwaliteit van de analyse zijn twee verschillende vraagstukken. Wat maatvoering betreft, valt onmogelijk te zeggen hoeveel inlichtingen er maximaal mogen worden verzameld om terrorisme te voorkomen. Het dilemma is dat wanneer diensten hun werk goed doen, de roep klinkt dat het wel een tandje minder kan omdat de privacy gevaar loopt, maar dat wanneer het misgaat de roep klinkt om privacy ondergeschikt aan de veiligheid te maken.

Dit pleit ervoor om niet te proberen vast te leggen hoeveel data mogen worden verzameld, maar om naar de kwaliteit van de analyse te kijken. Van elke dienst of bedrijf mag worden verwacht dat die in orde is, maar dat is niet zeker. Een oplossing is om hoge schadevergoedingen uit te keren aan degenen die het slachtoffer zijn geworden van fouten. Die schadevergoedingen dienen zowel door overheden als door eventuele uitvoerende bedrijven te worden uitgekeerd. Internationale afspraken over data-uitwisselingen zouden slechts mogen worden gemaakt als tevens overeenstemming bestaat over dergelijke schadevergoedingen. Hierbij kan worden aangesloten bij een resolutie van de Algemene Vergadering van de VN die oproept slachtoffers van onrechtmatig overheidsoptreden te compenseren. Mogelijk kunnen regeringen hiermee het vertrouwen van burgers terugwinnen. Want in onze maatschappij blijken schadevergoedingen een goede buffer tegen willekeur.

Rob de Wijk is directeur van het HCCC Centre for Strategic Studies. 

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Privacy versus veiligheid is valse paradox

OPINIE - In een rechtsstaat kunnen privacy en criminaliteitsbestrijding niet zonder elkaar, vinden Jacob Kohnstamm en Paul Breitbarth van de College bescherming persoonsgegevens.

Het afgelopen decennium zijn er onder het mom van veiligheid talloze maatregelen geïntroduceerd die politie, justitie en inlichtingendiensten de bevoegdheid geven grote hoeveelheden gegevens over burgers te verzamelen. Het belang van veiligheid staat voorop, waarbij niet of nauwelijks rekening wordt gehouden met privacy en gegevensbescherming. Deze worden vooral beschouwd als een hinderlijk obstakel, zowel door de praktijk als door de verantwoordelijke politici.

Gegevens zijn best handig

Effectieve criminaliteitsbestrijding is alleen mogelijk wanneer de opsporingsdiensten kunnen beschikken over de juiste gegevens. Hier zijn in de wet talloze mogelijkheden voor opgenomen, voorzien van de nodige waarborgen. En toegegeven: soms zou het voor een politiekorps best handig kunnen zijn om ook over gegevens te kunnen beschikken die al ergens anders zijn opgeslagen. Even kijken op bewakingscamera’s of een bepaalde auto op het tijdstip van een misdaad in de buurt van een plaats delict is geweest. Of snel controleren of die ene gevonden vingerafdruk toevallig van een niet-Europese reiziger is, die bij zijn visumaanvraag al alle vingerafdrukken in een databank heeft laten zetten om de grenscontrole te vereenvoudigen. Wanneer het nodig is, kunnen die gegevens gewoon worden gevorderd. Vrije of ongelimiteerde toegang tot alle databanken is daarvoor helemaal niet nodig.

Gegevensopslag heeft een grote vlucht genomen, ‘want je weet nooit wanneer ze nog van pas komen’. In het bedrijfsleven heet dat big data: het opbouwen van grote databanken met gegevens van klanten, bekenden of geïnteresseerden, om door middel van profilering allerlei nieuwe trends te kunnen ontdekken. De consument weet daar lang niet altijd van en als hij er wél van af weet, maakt hij steeds vaker bezwaar tegen dit soort praktijken.

Maar big data is niet voorbehouden aan het bedrijfsleven. Ook de overheid verzamelt er op los. Het debat over de verhouding tussen persoonsgegevens en criminaliteitsbestrijding lijkt naar Amerikaans voorbeeld steeds meer te verschuiven van waarborgen voor verzamelen naar waarborgen voor gebruik. Dat is althans de indruk die opeenvolgende kabinetten de afgelopen jaren hebben gewekt. Zo ook de huidige bewindspersonen van Veiligheid en Justitie. Recent nog werd het plan gelanceerd om alle gegevens op te slaan van reizigers die per vliegtuig van of naar Nederland vliegen, in de hoop zo een aantal jihadisten te kunnen onderscheppen. En opnieuw: je weet nooit waarvoor die gegevens in de toekomst nog meer van pas kunnen komen.

Niet zonder meer verzamelen

De overheid hoeft echter niet alles te weten, zo werd eerder deze week ook bevestigd door de kantonrechter in Den Bosch. Het bedrijf SMS Parking werd in het gelijk gesteld in een geding tegen de Belastingdienst, die de parkeergegevens van de klanten van dat bedrijf wilde inzien om aangiften te kunnen controleren. De rechter vond dat een stap te ver.

In Europa zijn privacy en gegevensbescherming al geruime tijd erkend als fundamentele rechten. Voor het recht op privacy geldt dit sinds de inwerkingtreding van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (1953). Het recht op gegevensbescherming is recenter vastgelegd: in een verdrag van de Raad van Europa uit 1981 en in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, dat sinds het Lissabonverdrag uit 2009 bindende werking heeft. Zowel bij het verzamelen als het gebruik van gegevens zal dus voortdurend een belangenafweging plaats moeten vinden. Zijn de gegevens écht noodzakelijk om het beoogde doel te bereiken of zijn er ook andere opties? Zijn álle gegevens nodig, of kan ook met een selectie worden volstaan? En welke invloed heeft de kwaliteit van de gegevens nog op het resultaat?

In onze optiek draagt deze belangenafweging bovendien bij aan een effectievere criminaliteitsbestrijding. Wanneer voortdurend nieuwe hooibergen worden gebouwd en bestaande hooibergen worden opgehoogd, wordt het – zelfs met moderne technieken – bijna onmogelijk om daar nog spelden in te vinden. Beter is het om eerst een selectie te maken van het soort gegevens dat nodig is voor de opsporing en dan pas te beginnen met verzamelen. Dit principe staat ook wel bekend als dataminimalisatie of ‘select, before you collect’.

Daarnaast is er meer transparantie nodig over de gegevens die worden verzameld en de doelen waarvoor dit gebeurt. Burgers moeten niet worden verrast; niet door bedrijven en niet door de overheid. Door meer transparant te zijn over welke gegevens waartoe worden verzameld, is het ook eenvoudiger om begrip voor nieuwe opsporingsmaatregelen te creëren en deze na verloop van tijd te evalueren.

Tot slot nog dit: de vraag naar de effectiviteit van massale opslag van gegevens wordt in de praktijk zelden gesteld, laat staan onderzocht. Iedereen kan immers potentieel een gevaar voor de veiligheid opleveren en dus: verzamelen maar. Geleidelijk dreigt zo de onschuldpresumptie uit ons rechtssysteem te verdwijnen. Judith Sargentini vraagt zich in de aftrap voor deze polemiek af of privacy en criminaliteitsbestrijding wel hand in hand kunnen gaan. Wat ons betreft kunnen zij in een rechtstaat niet zónder elkaar. Het wordt tijd dat dit ook in het publieke debat wordt erkend.

Dit debat is een coproductie van De Helling en Sargasso.

Jacob Kohnstamm en Paul Breitbarth zijn voorzitter respectievelijk medewerker van het College bescherming persoonsgegevens.

Foto: Daniël Bleumink (cc)

Morele verantwoordelijkheid

COLUMN - Het bericht over de Rotterdamse vrouw die tien jaar dood in huis had gelegen zette Marieke van Rooij aan het denken.

Vorige week werd er in Rotterdam een vrouw gevonden die tien jaar dood in haar huis had gelegen, een even bizar als verdrietig bericht. In een reflex dacht ik na het lezen: wie is hier verantwoordelijk voor? Gek eigenlijk, want al zou er een verantwoordelijke gevonden worden, is het misschien belangrijker eens na te denken of dit in mijn eigen omgeving zou kunnen gebeuren. Oftewel, ben ik moreel verantwoordelijk voor mijn buurvrouw die ik nog nooit heb gezien?

Een beroemd gedachte-experiment om na te denken over morele verantwoordelijkheid is het trolleyprobleem, bedacht door de Britse filosoof Philippa Foot in 1967. Het trolleyprobleem stelt mensen voor een fictief moreel dilemma. Stel, je staat van een afstandje te kijken naar een trein die recht op vijf mensen af rijdt. De vijf personen staan op het spoor en kunnen niet weg. Je staat naast een hendel en door die over te halen, verandert de trein van spoor. Echter, op het nieuwe spoor staat een nietsvermoedende voorbijganger. Wat doe je? Er zijn twee opties, niks doen en er komen vijf mensen om of de hendel overhalen waardoor één persoon overlijdt. De meeste mensen kiezen voor het hypothetisch overhalen van de hendel. Dat worden er minder als die onfortuinlijke eenling een dikke man is die op het spoor geduwd moet worden en helemaal anders ligt het als een chirurg vijf mensen kan redden door één patiënt te doden.

Foto: g4ll4is (cc)

Individuele privacy: een onvolledig concept?

ANALYSE - Het individualistische privacybegrip is achterhaald en onvolledig geworden. Het wordt tijd voor een nieuw, relationeel privacyconcept, vindt onderzoeker Victor Toom.

Privacy is recent veel in het nieuws geweest, ook dit weekend met de onthulling dat de AIVD mogelijk onrechtmatig op internetfora inbreekt. Goed initiatief dus van Judith Sargentini om een discussie te entameren over dataverzameling, misdaad- en terrorismebestrijding en – het onderwerp van deze bijdrage – privacy.

Privacy wordt wettelijk gedefinieerd als de ‘bescherming van de persoonlijke levenssfeer’. Het gaat dus over individuen. En precies daar wringt de schoen, want gegeven de praktijken van massasurveillance en datamining voldoet de bescherming van individuele persoonlijke levenssfeer niet meer; inderdaad, naast bescherming van het individu vraagt deze tijd om een privacy die óók de gedeelde levenssfeer waarborgt – een relationele privacy. Om dit nieuwe privacybegrip te kunnen enten, zal ik hieronder kort bespreken hoe datamining wordt ingezet om criminaliteit en terrorisme te bestrijden.

Het in de gaten houden van mensen, groepen of objecten – surveillance – is een sinds mensenheugenis bestaand mechanisme en is onder andere gericht op het opsporen van illegale activiteiten. Op het eerste gezicht weet iedereen wel ongeveer wat misdaad of criminaliteit is: iets wat bij wet verboden is, waarvoor je straf verdient en waartegen de politie op moet treden. Klip en klaar. Maar tijdens de opsporing van delicten is onderscheid maken tussen een misdrijf en wettelijke geoorloofde activiteiten veel weerbarstiger; criminelen kennen de mazen van de wet, verstoppen (illegale) activiteiten in bonafide bedrijven of werken ‘achter de schermen’ – ze weten de wet in hun eigen voordeel te gebruiken. Het is op voorhand dus niet mogelijk te zeggen wat crimineel gedrag is, waar het zich afspeelt en wie ervoor verantwoordelijk is.

Vorige Volgende