Het lijkt op eerste gehoor een onschuldig liedje: een goede beat, een simpele melodie. Maar een paar seconden later spat dat uiteen. De tekst “Wij zeggen nee, nee, nee, tegen een AZC” is geen vrolijk ‘protestlied’, zoals het in de media wordt genoemd. Het is een verzameling halve waarheden, verdraaiingen en leugens, verpakt in een carnavalesk jasje. En het feit dat het nu dreigt nummer één te worden in de hitlijsten, zegt niet iets over de kracht van protest, maar over de honger naar bevestiging van vooroordelen.
De leugen als volkswijsheid
Ik ga het nummer hier niet linken, en luister het vooral niet, het wordt zelfs op YouTube meegeteld voor de hitlijsten. In ieder geval, het grossiert in verzinsels. Over luxe opvang, over privileges van asielzoekers, over dreiging en gevaar. De teksten spelen in op angst, niet op feiten. Het protesteert niet tegen beleid, maar tegen mensen. Niet tegen bestuurlijke keuzes, maar tegen menselijke aanwezigheid. En dat is het punt: dit is geen protestlied, het is een aanklacht tegen solidariteit. Waar een echt protestsong macht bevraagt, trapt dit lied naar beneden en roept het het publiek op om mee te doen.
De truc van de lach
Maar de echte kracht van het nummer ligt in de lach. Mensen zingen het mee “voor de grap”, zogenaamd als uitlaatklep voor frustratie over politiek en elite. Maar humor is hier het verdovingsmiddel. Op TV zagen we de vrolijke meewiegende hoofden toen het nummer werd gedraaid – we see you, Albert Verlinden – die eigenlijk zeggen: “Neem dit niet zo serieus.” En zo wordt discriminatie alweer salonfähig. Het klinkt niet meer als haat, maar als gezelligheid. De muziek maakt verteerbaar wat anders onverteerbaar zou zijn.