Rotterdam heeft nieuwe maatregelen aangekondigd tegen daklozen en bedelaars. De maatregelen zijn specifiek bedoeld om het bedelen tegen te gaan op grote kruispunten. Het is een mix van hulp en handhaving, met de nadruk op dat laatste. De stad zet straatteams in, opent extra opvangplekken en richt zelfs een aparte gebruiksruimte in. Maar tegelijk komen er gebiedsverboden, worden inkomsten van bedelaars afgepakt en blijft de boete het favoriete bestuurlijke wapen. Het geheel voelt als een herhaling van een oud script. Rotterdam presenteert zich graag als stoer, maar is vooral een stad die niet aarzelt om haar eigen kwetsbare inwoners onder de bus te gooien.
In de aankondiging gebruikt de wethouder een bekende retorische truc: hij waarschuwt dat de situatie doet denken aan de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. De stad zou op weg zijn naar verloedering., en dat moeten we niet willen met zijn allen. Maar dat frame dient vooral een politiek doel: daklozen zijn geen mensen met problemen, maar dragers van verval. Wie zo denkt, hoeft zich ook niet af te vragen waarom iemand dakloos is geworden of waarom verslaving en schulden zo hardnekkig zijn. De zichtbare persoon op straat wordt het probleem, niet de omstandigheden die hem daar hebben gebracht.
Die redenering leidt bijna automatisch tot repressie. Rotterdam grijpt dus naar instrumenten waarvan bekend is dat ze nauwelijks effect hebben. Boetes aan daklozen uitdelen is al tientallen jaren onderzocht, in binnen- en buitenland, en telkens komt dezelfde conclusie boven drijven. Het werkt niet. Mensen verdwijnen niet van straat. Ze lossen hun problemen niet sneller op. Ze accepteren niet meer hulp. Wat wel gebeurt is voorspelbaar. Schulden lopen op. Stress neemt toe. Mensen ontwijken hulpverleners omdat die samen optrekken met handhavers. Uiteindelijk worden ze nog moeilijker bereikbaar voor de zorg die de stad zegt te willen aanbieden.
Rotterdam lijkt die kennis niet te willen gebruiken. Het beleid blijft zich focussen op zichtbaarheid. Het doel is niet om dakloosheid te verminderen, maar om het minder in het gezicht van automobilisten te laten wapperen. De vraag waar iemand slaapt, hoe iemand van drugs afkomt of waarom iemand überhaupt op straat staat, verdwijnt achter de vraag op welke hoek hij vooral niet moet zitten. De stad bestrijdt de plek, niet het probleem.
Daar komt bij dat hulp en dwang in Rotterdam nu in één adem worden genoemd. Wie niet naar de opvang wil, riskeert een sanctie. Wie weigert zich te laten registreren, kan een gebiedsverbod krijgen. Hulp wordt zo een instrument van controle. Dat staat haaks op wat in andere steden wel werkt. Housing First, laagdrempelige begeleiding, schuldhulp zonder strafreflex en investeringen in psychische zorg leiden tot meer stabiliteit en duurzame uitstroom. Niet door mensen weg te sturen, maar door ze ergens binnen te laten komen.
Rotterdam blijft, zoals ook in het verleden, kiezen voor de harde weg. Dat is een historische constante. De stad is trots op haar ruwe karakter, maar die trots komt steeds neer op dezelfde boodschap: wie niet kan meekomen moet vooral niet zichtbaar zijn. Zolang dat de leidraad blijft verschuift dakloosheid misschien van kruispunt naar zijstraat, maar nooit richting oplossing.